web analytics
woensdag, oktober 4

Vertelling: De horizon – Thomas Nolet

Door Thomas Nolet

Plotseling was er bewustzijn.
De ogen van Dak Midden Voor waren altijd al open geweest. Hij had het panorama voor hem al in zich opgenomen zolang als hij bestond. Maar nu verschenen er woorden in de ruimte achter zijn ogen. Hij kon namen geven aan de dingen die hij zag. Eerst langzaam, dan steeds sneller. Als een breuk in een dam, waar in het begin een klein stroompje water doorsijpelt, om gaandeweg in een onophoudelijke stortvloed over te gaan. Hemel… Maan, wolken… Huizen, daken, deuren, ramen… Straat, straatlantaarns, hek, park, stad, stadsmuur, velden, bossen, heuvels… Horizon.
Tot nu toe had hij hier onbeweeglijk gehangen, tegen de muur, net onder de rand van het hoge dak van dit herenhuis. Zijn achterpoten omklauwden een kleine sokkel, zijn vleugels waren uitgevouwen aan de muur verankerd, zijn mond was een stukje open. Een beetje water liep over zijn onderlip, als een kwijldraadje.
Hij werd zich bewust van een figuur naast hem. Hij probeerde zijn hoofd een stukje te draaien. Dat lukte moeizaam, met een snerpend geluid. Er stak iets in zijn nek wat hem tegenhield. Hij probeerde zijn schouders en vleugels van de muur los te trekken om meer bewegingsvrijheid te krijgen.
‘Voorzichtig, niet te snel,’ zei een stem. ‘Je gewrichten moeten nog wennen aan de magie. Als je nu te veel beweegt, krijg je barsten.’
Naast hem hing een man, aan een tuig en een stevig touw. Hoewel hij tien meter boven de grond bungelde, leek hij niet bevreesd. In het duister was hij nauwelijks te zien, alleen de lantaarns op straat verlichtten hem een beetje. Hij was gerimpeld en had een slordig baardje. Hij droeg donkere, praktische kleren en een sjaal tegen de kou van de nacht. In zijn ene hand had hij een penseel en in zijn andere een potje met zilverachtige verf.
‘Nou, dat is het dan. Welkom op de wereld, Dak Midden Voor. Je bent de laatste van mijn bewakers.’
‘Hehaahers?’ vroeg Dak Midden Voor. Het praten ging moeizaam doordat hij zijn mond nauwelijks kon bewegen. ‘Ha hoe ih doen dah?’
‘Jij moet mijn huis beschermen.’
‘Heguh hie?’
De man gebaarde vaag met het penseel. ‘Nou gewoon, inbrekers, moordenaars… avonturiers.’ Het laatste woord werd met een flinke portie walging uitgesproken.
‘Hie hend huuu?’
‘Je mag mij Vader noemen. Ik heb je tenslotte het leven gegeven.’ Vader hield verf en penseel omhoog en wees toen naar Dak Midden Voors borst.
Hij keek omlaag, met een geluid als twee keien die langs elkaar heen schuren.
Vader klemde zijn tanden op elkaar. ‘Voorzichtig,’ siste hij.
Op zijn borst zag Dak Midden Voor een cirkel van zilveren tekens. Dezelfde tekens zag hij op zijn achterpoten rondom zijn enkels en knieschijven. Hij gluurde naar links en rechts. Ook zijn polsen en de vliezen van zijn vleugels waren met letters beklad. Vandalisme, dacht zijn nieuwe bewustzijn even, maar hij verbeterde zichzelf meteen. Magie.
‘Mooi, nietwaar?’ glunderde Vader. ‘Het heeft me een flinke duit gekost en heel wat nachtelijke uurtjes werk, maar dat was het waard. Ik weet zeker dat jij en je broers me goed zullen beschermen.’
‘Hij hroers?’
‘Ja, zoals ik zei, je bent de laatste. De benjamin, zullen we zeggen. Ik zal jullie kennis laten maken. Niet vergeten: rustigaan bewegen. Buig je gewrichten maar eens. Niet te snel en ook niet te opvallend. Jij staat zo in het zicht.’
Vader stopte penseel en verf in een buideltje aan zijn tuig. Hij klopte Dak Midden Voor op zijn schouder. Vervolgens klom hij behendig via het touw omhoog naar de dakgoot.
Even verdween Vader uit het zicht. Toen verscheen zijn gezicht weer over de rand van het dak. Hij zei fluisterend maar dringend: ‘Goed onthouden: overdag verroer je geen klauw. We willen niet dat mensen je zien!’
Dak Midden Voor was alleen. Het kwam hem voor dat hij het schouderklopje van zijn Vader nog kon voelen, als een warme plek op zijn verder koude, stenen lichaam. Al snel merkte hij dat hij helemaal niet alleen was. In zijn hoofd hoorde hij andere stemmen. Woorden waarvan hij aanvoelde dat ze niet van hemzelf afkomstig waren.
‘Hé, broers. Broers! Volgens mij is hij eindelijk wakker!’ klonk een schelle stem.
‘Echt?’
‘Echt waar?’
‘Vet!’
‘Gaaf!’
‘Wie?’
Korte stilte. Spottend gegrinnik.
‘Dak Midden Voor natuurlijk, sukkel!’
Hij probeerde antwoord te geven, een beetje verlegen. ‘Euhm… Hallo?’
Dat werd beantwoord met een luid gejuich en een serie van hartelijke groeten. Er waren dertien waterspuwers in totaal, verspreid over de daken van dit herenhuis in de stad.
De schelle stem zei: ‘Kijk naar beneden.’
Dak Midden Voor boog zijn hoofd voorzichtig een klein stukje naar voren en keek naar beneden. Onder hem was een uitstekend dak boven het voorportaal van de woning, dat werd geflankeerd door twee kleine, zwaar gespierde wezentjes zonder vleugels. Een ervan had zijn hoofd in een onmogelijke hoek gedraaid om naar boven te kijken. In het donker kon Dak Midden Voor zijn blik niet zien, maar de stem in zijn hoofd klonk geamuseerd. Het wezentje maakte een van zijn armen los en stak zijn duim omhoog.
‘Geen kapsones hè, omdat je boven ons uitsteekt. Ik ben de leider van de bende! Portiek Links, aangenaam.’
‘Hou je bek, gast,’ zei een ander piepend stemmetje, dat bij Portiek Rechts hoorde. ‘De leider. Laat me niet lachen.’
De andere waterspuwers lachten.
‘Je kunt niet eens vliegen!’ schamperde Dak Links Voor. Die opmerking veroorzaakte dan weer een stortvloed van verontwaardigde reacties van de andere waterspuwers die ook geen vleugels hadden.
‘Ik ben de oudste, dus ik ben de leider!’ gilde Portiek Links. ‘Boeiend of je vleugels hebt of niet. Heb je ze ooit gebruikt?’
Nee, dat was niet zo. De waterspuwers hadden allen van Vader strikte instructies gekregen om zich zo min mogelijk te bewegen. Alleen in geval van nood mochten ze zich losmaken van hun plek. Dat was tot nu toe nog niet nodig geweest.
‘Wat is dan een geval van nood?’ vroeg Dak Midden Voor in zijn hoofd.
‘Nou, gewoon,’ zei Portiek Rechts. ‘Inbrekers of zo. Onze Vader is rijk en heel belangrijk. Iedereen is op zijn geld uit. Of zijn leven. Dus als je iets verdachts ziet bewegen, sla je alarm en gaan we allemaal op de bandiet af.’
‘En wat doen we dan?’
Het was even stil. ‘Hem… wegjagen?’ vroeg Straathoek Links. Hij had een zwaar, enigszins onnozel stemgeluid.
‘Nee, nee, nee!’ riep Portiek Links. ‘Dat mag niet. Vader was heel duidelijk: niemand mag weten dat wij leven. We moeten hem… stukmaken.’
‘Ja, ja!’ riepen de broers. ‘We maken hem stuk!’
‘En dan gooien we zijn brokstukken op de binnenplaats.’
‘Of we geven hem aan Vader!’
‘Of we verbrijzelen hem tot poeder!’
‘Nee, nee! We eten hem op!’
‘Koppen dicht!’ riep Portiek Links. ‘Ik wil voor mij uit staren en nadenken. Nu iedereen de rest van de nacht zijn bek dicht!’
In Dak Midden Voors hoofd werd het stil, maar niet zo stil als voor zijn ontwaken. Hij was nu alleen met zijn eigen gedachten. Stukmaken? dacht hij. Als beeld dat hoog boven de grond hing, kon hij zich goed voorstellen wat er zou gebeuren als hij zou vallen. Hij zag zichzelf op de grond, in grote brokken uiteengevallen, zijn ledematen en hoofd verbrijzeld. Hij voelde zich gelukkig dat hij vleugels had.

Staren. Meer was er niet te doen in het leven van Dak Midden Voor. Dag en nacht hing hij roerloos tegen de gevel aangeplakt en tuurde recht voor zich uit. Het draaien van zijn hoofd werd belemmerd door een stalen pijp die van zijn nek dwars door zijn hoofd naar zijn mond liep om het regenwater af te voeren. Hij was een echte waterspuwer. Dat maakte hem een arbeider, zei Portiek Links. Hij en Portiek Rechts waren nep-waterspuwers, net als de erkerbroers. Zij waren sierbeelden en daarom boven de rest verheven, ook al stonden ze op een lagere verdieping. Dak Midden Voor begreep er niet veel van.
Het huis stond op een hoge heuvel, te midden van een wirwar aan steegjes en andere hoge huizen. Precies tegenover de voorgevel van Vaders huis lag een klein park, door een gietijzeren hek omringd. Achter het park liep de heuvel steil naar beneden en daarachter strekte de stad zich uit. Hierdoor kon Dak Midden Voor als enige van zijn broers zo ver turen als hij wilde. Hij keek uit over een zee van daken en schoorstenen.
De mierenhoop van straten en mensen kon hem niet zo boeien. Vrijwel altijd gleed de blik van Dak Midden Voor snel over de daken van de stad naar wat daarachter lag. Want voorbij de laatste huizen zag hij met wuivend gras begroeide glooiende heuvels. De heuvelrug strekte zich uit tot het eind van zijn gezichtsveld, tot die onbereikbare streep tussen het land en de lucht. De horizon!
Af en toe, op zeer heldere dagen, kon hij de grijspaarse gloed van nog grotere heuvels zien, die helemaal zonder bedekking waren, afgezien van een kleine witte kop. Bergen! Vader vertelde hem op een avond dat die bergen volledig van steen waren gemaakt. Hij hing uit het raam naast hem en keek met hem uit over de stad. Dat deed hij wel vaker. Dak Midden Voor voelde altijd een warme sensatie in zijn stenen borst op deze avonden. Voor zover hij wist, was hij de enige waterspuwer met wie Vader zo sprak.
‘Hom hik daah handaan?’ had hij gevraagd, starend naar het verre gebergte.
‘Goed mogelijk,’ mompelde Vader. Het leek hem niet te interesseren.
Maar Dak Midden Voor kon vanaf die avond de bergen niet meer uit zijn hoofd zetten. Iets in zijn wezen deed hem ernaar hunkeren om daar te zijn. Hoe stil zou het daar zijn, in dat landschap van steen en ijs, waar geen mens kwam? De drukte van de stad kon Dak Midden Voor niet bekoren. Het deed hem denken aan het gekrakeel van de stemmen in zijn hoofd, als zijn broers allemaal door elkaar aan het praten waren. Voortdurend hielden de andere waterspuwers elkaar op de hoogte van iedere beweging in de buurt van het huis.
‘Verdacht figuur gesignaleerd, ze loopt langs de achtermuur. Hou haar scherp in het oog. Ze draagt een lange, zwarte jas. Mogelijk met een wapen eronder verborgen. Ze komt richting de poort! Alarm… Oh, ze gaat er voorbij.’
‘Verdacht figuur gesignaleerd. Hij komt de trap omhoog, hij loopt richting de voordeur. Hij stopt. Alarm! Alarm! Nee wacht, hij loopt door.’
‘Verdacht figuur…’
‘Verdacht figuur…’
Al zijn broers waren tweelingen. Naast de portiekbroers waren daar Straathoek Links en Rechts, Erker Links en Rechts, Zijvleugel Links en Rechts, en zijn vier dakbroers. Hij was de enige Midden. Hij vroeg zich af of hem dat speciaal maakte, of juist minderwaardig, omdat hij niet het deel van een set was. Zelfs de dakbroers beschouwden hem niet echt als een van hen, ook al had hij vleugels net als zij. Dak Midden Voor fantaseerde hoe het zou zijn om die vleugels te gebruiken. Ze te ontvouwen, uit te slaan en door het luchtruim te zweven alsof hij niet meer woog dan de mussen die naast hem onder de dakgoot woonden en hem soms plaagden.
Als er niemand te zien was, bespraken zijn broers uitvoerig wat ze zouden doen in geval van actie. Ze wisselden ideeën uit hoe ze het beste inbrekers konden betrappen. Wat voor figuren het meest verdacht waren (avonturiers, natuurlijk, al had Dak Midden Voor nog steeds geen echt beeld van hoe die eruitzagen). Wat voor vreselijke straffen zij op het tuig zouden loslaten, de ene nog vindingrijker en sadistischer dan de andere. Dak Midden Voor mengde zich zelden in de discussies. Ze verwarden hem, want hij merkte dat hij er als enige geen genoegen in schepte.
Meestal dacht hij alleen aan het moment dat de zon weer op zou komen. In de nacht kon hij de stad wel waarderen. Er was minder lawaaierige chaos en het lichtspel van de straatlantaarns vond hij magisch. Ook hield hij ervan te staren naar de eindeloze sterrenhemel. Maar hij miste dan wel het uitzicht op de horizon: er was zo weinig verschil tussen de duisternis beneden en de duisternis boven. Iedere nacht keek hij uit naar de ochtend, als het contrast tussen hemel en grond steeds helderder werd.
Als de zon scheen, was er een zalige rust in zijn hoofd. Zijn broers hielden dan grotendeels hun mond, omdat iedereen zijn concentratie gebruikte om niet te bewegen. De broers klaagden regelmatig over het feit dat ze niet van hun plek mochten komen en daarin was Dak Midden Voor het met ze eens. Maar niemand durfde tegen het bevel van Vader in te gaan, al begrepen ze niet goed waarop het was gebaseerd.
Onrustig bewoog Dak Midden Voor zijn vleugels. Hij verlangde er bijna naar dat er daadwerkelijk een inbreker langs zou komen, zodat hij van zijn plek mocht komen.

De eerste keer dat ze tot actie over moesten gaan, was Dak Midden Voor te laat om iets te doen.
‘Verdacht figuur gesignaleerd,’ zei Zijvleugel Rechts opgewonden. ‘Ze staat op de hoek van de rechter zijvleugel en Koopmans Allee. Ze staat daar volgens mij al een kwartier. Wat is ze van plan? Nu beweegt ze. Alarm. Alarm! Ze klimt over de achtermuur. Iedereen naar de binnenplaats.’
Bijna als één man kwamen de waterspuwers in beweging. Dak Midden Voor was een tel later, want hij was gebiologeerd geweest door de beweging van een sluierwolk voor de maan. Maar het mentale geschreeuw van zijn broers deed hem al snel opschrikken.
Portiek Links en Rechts waren al van hun sokkel gesprongen en kropen snel en behendig als spinnen over de muur naar boven. Zijn dakbroers waren al niet meer te zien.
‘Schiet op, Midvoor!’ beet Rechts hem toe.
Huiverend van spanning trok hij voor de eerste keer zijn vleugels los van de muur. Kleine kiezels vielen met een tikkend geluid op het dak van het voorportaal. Hij boog zijn hoofd voorover. De metalen buis die door zijn achterhoofd naar zijn mond liep, gaf niet mee en werd met een snerpend geluid in een hoek gebogen. Het klonk als een krijs in zijn achterhoofd. Of nee, dat was niet in zijn hoofd. Het kwam van de achterkant van het huis: iemand slaakte daar een ijselijke gil.
Dak Midden Voor bewoog zijn hoofd van links naar rechts en vervolgens met een ruk naar voren. Zijn hoofd kwam los van de metalen pijp. Hij zette zich af met zijn achterpoten en sloeg zijn vleugels uit. Eén verlammende tel leek het of ze te stroef waren en hij te pletter zou vallen op de keien, maar al snel begonnen ze steeds soepeler te bewegen. Hij maakte een draai en vloog naar de nok van het dak. Het gevoel was zo overweldigend, dat hij het gevecht haast vergat.
Dat was al ten einde voordat het was begonnen. Boven de binnenplaats achter het huis vlogen drie van zijn gevleugelde broers. Ze hadden een figuur vast waar ze aan klauwden en trokken. Het was een tengere vrouw, gekleed in het zwart. Ze hing bewegingloos in de armen van de waterspuwers, alleen het schudden van de broers ontlokte nog beweging aan haar lichaam. Er klonk een doffe klap toen ze op de modderige vloer van de binnenplaats terechtkwam. Ze brak niet in stukken uiteen.
Alle waterspuwers kwamen van alle kanten op het lichaam af. Ze verdrongen elkaar om een kans hun slachtoffer aan stukken te scheuren. Zijvleugel Links werd aan de kant geduwd door Dak Links Achter. Portiek Links kroop tussen de benen van Straathoek Rechts. Erker Links en Rechts wrongen zich zij aan zij door de rest heen. Alleen Dak Midden Voor bleef als verlamd op de nok van het dak toekijken. Door de stenen lijven van zijn broers werd het lichaam van het meisje aan zijn gezicht onttrokken, maar in zijn hoofd was het een kakofonie van bloeddorstige moordlust.
‘Stop, stop! Genoeg!’
Uit de achterdeur kwam Vader tevoorschijn. Hij droeg een kamerjas en was blootsvoets. De waterspuwers stopten hun slachtpartij. Met snelle passen liep Vader naar de groep toe. De waterspuwers weken terug.
Een aantal tellen staarde hij naar het lichaam in de modder. Dak Midden Voor zag alleen zijn rug en het was donker, maar hij stelde zich voor hoe er een blik van afschuw in Vaders ogen lag. Hij zou toch zeker zijn broers terechtwijzen om hun gruwelijke, woeste gedrag?
‘Goed werk,’ zei Vader. ‘Gooi het lichaam in de kelder.’
De waterspuwers juichten en sprongen opgetogen op en neer.
‘Stil,’ zei vader kortaf. Hij liep naar een grote kelderdeur die schuin in de grond van de binnenplaats gelegen was. Hij haalde een sleutelbos uit de zak van zijn kamerjas, opende een kolossaal hangslot en gooide de deur open. De waterspuwers tilden het lichaam op, wat er nog van over was, en wierpen het zonder enige ceremonie in het zwarte gat. Vervolgens deden ze het luik dicht. Vader sloot het af.
‘En nu iedereen terug op zijn post,’ zei hij. Hij verdween door de achterdeur, die achter hem dichtviel.
De waterspuwers namen allemaal snel hun positie weer in. Ze merkten de ineengedoken gestalte van Dak Midden Voor niet eens op. Die staarde nog steeds naar de plaats waar het lichaam had gelegen. Hij was stomverbaasd over hoe snel en gemakkelijk zijn broers de inbreker hadden stukgemaakt. Was er nu een plek te zien waar de modder nog donkerder was dan elders? Of verbeeldde hij zich dat?
Terug op je post, had Vader gezegd. Dak Midden Voor aarzelde. Hij hief zijn hoofd op en keek naar de door de maan verlichte hemel. Er waren duizenden sterren te zien, slechts af en toe verhuld door dunne wolkenslierten. Hij zou terug naar zijn plek gaan, maar even, heel even zijn vleugels strekken, dat mocht toch wel?
Niemand van zijn broers had het in de gaten. Ze waren allemaal nog vol van wat er was gebeurd en het feit dat Dak Midden Voor zich niet in het gesprek mengde, was niet vreemd. Met een aantal stevige slagen van zijn vleugels koos Dak Midden Voor het luchtruim.
Enkele tientallen meters steeg hij in een rechte lijn met zijn ogen dicht. Toen ging hij horizontaal vliegen met zijn vleugels wijd. Hij voelde hoe de wind hem droeg, zodat hij niet eens heel hard hoefde te werken. Hij opende zijn ogen.
Voor het eerst kon hij volledig in het rond kijken. De stad was als het schild van een kever, bezaaid met lichtstipjes. De maan hulde de grasvlaktes en heuvels in een toverachtig zilveren licht, als een deken van glanzend velours. Hij maakte grote cirkels om alles in zich op te nemen. Overal waar hij keek zag hij de horizon als een streep waar de sterrenhemel werd afgesneden door de grond.

© Marcel van der Sleen

Hij zag dingen die hij niet eerder had gezien. De stad bleek aan een grote rivier te liggen. Die stroomde naar een onmetelijke watervlakte die bijna de helft van de horizon vulde, glanzend als obsidiaan. Zee, vertelde zijn brein hem.
Wat was er ontzettend veel te zien, ook in dit halflicht. Zoveel meer dan hij vanaf zijn post ooit kon aanschouwen. Zijn hoop om te weten wat er achter de horizon lag, werd echter niet vervuld. Hij zag de donkere bergtoppen nu afgetekend tegen de hemel. Maar wat erachter lag? Hij steeg nog iets hoger.
De bergketen was groter en massiever dan ooit. De scherpe pieken deden hem denken aan de rugstekels van zijn portiekbroers. Alsof de horizon zelf een ruggengraat had, alsof daar in de verte een gigantische waterspuwer zich verscholen had. Terwijl hij op de wind heen en weer deinde, kwam het hem voor alsof de toppen met hem meebewogen.
Hoe zou het zijn om daarheen te vliegen? Hoelang zou het duren? Zou het hem lukken om daarheen te gaan en weer terug? Nee, ook al merkte hij dat hij een enorme snelheid kon maken, hij wist instinctief dat het hem nooit zou lukken om helemaal naar de bergen te vliegen, voordat zijn afwezigheid werd opgemerkt.
En… wat als hij niet terug zou komen? De gedachte vulde Dak Midden Voor met een onbestemd gevoel in zijn buik. Maar er was iets wat hem tegenhield. Vader en zijn broers achterlaten. Zijn plicht verzaken. Helemaal moederziel alleen zijn.
Zo in tweestrijd bleef Dak Midden Voor rondcirkelen.
Boven de bergen begon de lucht lichter te kleuren. Het was een nauwelijks waarneembare verandering van zwart naar diepdonkerblauw, maar genoeg om Dak Midden Voor uit zijn vervoering te doen ontwaken. Bijna dag. Straks zou iemand hem zien. Wat zou Vader daarvan denken?
Hij liet zich naar beneden storten. Nog even hiervoor had hij de angst gehad te pletter te vallen, maar hij had inmiddels voldoende vertrouwen in zijn vliegkunst gekregen, als een vogeltje dat na de eerste val uit het nest zijn angst voorgoed overwonnen heeft. Zonder aarzelen schoot hij nu naar beneden, over de daken en torens van de stad. De stemmen van zijn broers wezen hem de weg. Daarboven had hij ze helemaal niet gehoord. Het was hem niet eens opgevallen, zo gebiologeerd was hij door het uitzicht. Nu werd hij ze weer gewaar: hoe dichter hij bij het huis kwam, hoe duidelijker hij ze hoorde. Ze merkten hem niet eens op. Vol vuur waren ze nog in discussie over het gevecht met de inbreker.
Als je dat een gevecht kon noemen. Het beeld van het verminkte lichaam dat zonder pardon in het kelderluik werd gegooid, vulde weer zijn geestesoog. Dak Midden Voor leerde nieuwe woorden om te omschrijven wat hij voelde. Medelijden. Walging.
Hij landde op de dakgoot boven het voorportaal en tuurde naar beneden. Portiek Links en Rechts waren al bevroren in hun vaste pose, ook zij hadden de dag voelen aankomen. Ze staarden recht voor zich uit. Dak Midden Voor klom over de rand van het dak. De metalen pijp die normaal door zijn achterhoofd stak, was verbogen toen hij zich los had gemaakt. Hij probeerde hem recht te buigen, maar het ding brak af. Vertwijfeld en gegeneerd liet hij het stuk buis vallen. Met een luid gerinkel landde het op het dak van het voorportaal en rolde in de goot. Wat zou Vader hiervan denken? Zou hij het überhaupt merken?
Hij nam zijn plaats in, dan maar zonder buis. Met zijn achterpoten greep hij zijn sokkel vast en zijn vleugels drukte hij tegen de muur.
Zijn broers waren nog druk bezig met de nabeschouwing.
‘Was dat nou een avonturier?’ vroeg Dak Rechts Achter.
‘Nee, idioot,’ schamperde Erker Links, die zichzelf erg intelligent vond. ‘Dat zag je toch?’
Anderen vielen hem bij. ‘Nee, sukkel!’
‘Een avonturier, hoe kom je erbij.’
‘Dat kon je toch zo zien?’
‘Waaraan dan?’ vroeg Dak Rechts Achter.
Dat leverde een kort moment van stilte op. Geen van de broers wist precies waaraan je dat kon zien.
‘Nou,’ zei Erker Links nuffig. ‘Als het echt een avonturier was geweest, hadden we het wel geweten.’
‘Midvoor, hé Midvoor, jammer dat je te laat was, man!’ bromde Straathoek Links.
‘Ja, man!’
‘Echt zonde!’
‘De volgende keer iets sneller zijn. Kun je meedoen.’
De gedachte alleen al deed Dak Midden Voor huiveren.
‘Of…’ zei Portiek Links. ‘De volgende keer… mag jij beginnen.’
Dak Midden Voor gluurde omlaag, recht in de ogen van de waterspuwerleider. Even keken ze elkaar star aan. Toen vertrok Portiek Links’ gezicht zich in een boosaardige grijns.

Maar ook de volgende keer en de keer daarna dat een inbreker van het huis op de heuvel een noodlottig einde trof, was Dak Midden Voor niet in de buurt. Hij wist niet waarom hij anders was dan zijn broers, maar hij voelde met heel zijn wezen dat hij niemand wilde stukmaken. Steeds wist hij net niet snel genoeg te zijn. Het tweede slachtoffer stierf op dezelfde wijze als het eerste. Dak Midden Voor landde net te laat op de binnenplaats om te ‘helpen’. De derde was al dood voordat de andere broers iets konden doen. Zijvleugel Rechts had hem zijn nek omgedraaid. In beide gevallen verdween het lichaam door het kelderluik. Wat Vader er vervolgens mee deed, wisten de broers niet. De lichamen kwamen in ieder geval niet meer tevoorschijn.
Beide keren durfde Dak Midden Voor niet opnieuw het luchtruim op te zoeken, bang dat zijn broers hem zouden betrappen. Vooral Portiek Links hield hem scherp in het oog.
De weken verstreken. Overdag had Dak Midden Voor rust, maar de nachten waren een kwelling. Hij deed zijn best om het geschreeuw in zijn hoofd te negeren, maar de broers raakten niet uitgepraat. Om geen argwaan te wekken, droeg hij af en toe halfslachtig bij aan de discussie. Geen van zijn broers leek te merken dat zijn hart er niet in lag.
De gedachte aan de bergen gaf hem dagelijks troost. Ook als het donker of nevelig was, wist hij ze te liggen. Hij kon ze inmiddels zien met zijn ogen dicht. Hij had gezien dat ze veel groter waren dan hij had gedacht. Ze leken hem een oase toe, een plaats waar niemand hem kon storen. Geen gezeur in zijn hoofd, geen lichamen van inbrekers. Maar ook geen Vader.
Slechts sporadisch moesten de broers in actie komen, steeds met dodelijke afloop. Nooit ontsnapte een inbreker aan hun klauwen. Vader wilde het zo. Dak Midden Voor vroeg hem waarom, op een avond toen Vader uit het raam naast hem hing, om met hem te staren naar de donker wordende hemel.
‘Stel je voor dat ze zouden ontsnappen,’ zei Vader. ‘En ze weten van jullie bestaan. Het is verboden om magische voorwerpen te bezitten of te maken. De wacht zou ervan horen en op onderzoek komen. Of nog erger. Avonturiers…’
‘Haher, hah hijn hahonhuhiers?’ vroeg Dak Midden Voor. Hardop spreken was nog steeds moeilijk. Ook zonder buis kon hij zijn mond nauwelijks bewegen.
Vader spuugde een flinke rochel. Hij kwam op het hoofd van Portiek Rechts terecht, die het niet leek te merken. ‘Avonturiers. Pfah. Tuig is het. Hun mond vol met grote woorden als queesten en missies en de strijd tegen het kwaad, maar in werkelijkheid zijn het gewoon een stelletje huurlingen. Graaiers. Als ze wisten waar ik mee bezig was, of dat ik jullie tot leven kan wekken… Het zou niet lang duren voordat ze hierheen kwamen.’
Dak Midden Voor wilde nog iets vragen, maar Vaders tirade ging voort. De waterspuwer had hem nog nooit zo opgewonden en zo lang horen praten.
‘Als je een glanzend zwaard ziet, of een staf, of een lange mantel, berg je dan maar, hoor. Want dan zijn ze er weer, zogenaamd in naam van een nobel doel. En ondertussen heel je huis leegplunderen en achteloos het werk van jaren vernielen. Ordinaire dieven zijn het.’
Hij sloeg met een vuist op het kozijn, riep: ‘Ik haat avonturiers!’ en sloeg toen het raam dicht, zonder Dak Midden Voor nog een blik waardig te gunnen.

Op de noodlottige dag vroor het. De wereld zag er broos en breekbaar uit. Op de daken van de stad lag een dun laagje rijp. In de ijle lucht waren de toppen van de bergen bedekt met een witte laag. De stenen huid van Dak Midden Voor was ijskoud, maar hij had er geen last van.
Ze kwamen in de namiddag, niet eens in de duisternis van de nacht.
‘Alarm, alarm, alarm!’ klonk de stem van Zijvleugel Rechts. ‘Twee verdachte figuren in de steeg achter! Ze komen recht op ons af, eentje is zwaarbewapend. Iedereen naar hier.’
Er liepen enkele mensen op straat, die zich snel uit de voeten maakten toen ze de waterspuwers tot leven zagen komen. De broers waren te zeer gericht op hun taak om het op te merken. Als één wezen bewogen ze zich richting de noodkreet. Behalve Dak Midden Voor, die zoals gewoonlijk wat achterbleef.
En toen…
‘Alarm!’ riep Dak Links Achter. ‘Ze komen ook van over het dak. Hierheen, hierheen!’
Portiek Links gaf mentaal het bevel om op te splitsen. Dak Midden Voor, halverwege het dak van het hoofdgebouw, kreeg de opdracht om de positie van Dak Links Achter en Zijvleugel Links te versterken. Hij veranderde van koers. Hij had zijn vleugels nog niet uitgeslagen en kroop op vier poten over het dak.
‘Sneller, we houden het niet!’
Ondanks zichzelf begon Dak Midden Voor sneller te klauteren. Hij klom naar de linkertoren en keek om de hoek. Het was totale chaos. Vijf van zijn broers vochten tegen drie donkere figuren. Twee ervan, een man en een vrouw, stonden zij aan zij op het dak, behendig balancerend op de nok, ook al was deze glad van het ijs. De man zwaaide in het rond met twee lichtgevende dolken. De vrouw leek de stenen beelden met haar vuisten te bewerken alsof ze van klei waren. De derde aanvaller zweefde een paar meter boven het dak van het nabijgelegen huis. Hij maakte vreemde gebaren met zijn handen en schoot lichtstralen op de waterspuwers af. Avonturiers! dacht Dak Midden Voor. Eindelijk begreep hij de betekenis van het woord.
Hij was net op tijd gekomen om de eerste van zijn broers te zien sneuvelen. De vliegende man schoot een extra grote straal van vuur af. Dak Midden Voor kon een vlaag van hitte voelen. De straal raakte Dak Links Achter vol op zijn borst. Hij werd een paar meter naar achter gesmeten door de kracht ervan. Even zweefde hij in de lucht, roerloos. Toen begon hij te vallen. Sla je vleugels uit! dacht Dak Midden Voor, maar Dak Links Achter bewoog niet meer. De dreun waarmee hij neerkwam, werd door alle broers gevoeld. ‘Nee!’ klonk hun hartstochtelijke schreeuw in het hoofd van Dak Midden Voor en hijzelf schreeuwde mee.
Bleef het maar daarbij. Een paar tellen later werd Straathoek Links in zijn keel gestoken door een van de magische dolken. Hij zakte in elkaar, rolde van het dak en viel op straat te pletter. Meteen daarna werd het hoofd van Dak Links Voor verpulverd door een trap van de ongewapende vrouw. Er stonden nu nog maar twee waterspuwers op het dak en de aanvallers leken nauwelijks gedeerd.
De waterspuwers op de binnenplaats hadden het niet veel beter. Vanaf zijn schuilplaats kon Dak Midden Voor zien hoe zij het opnamen tegen slechts twee mensen. Een was een vrouw in een witte jurk en een lange azuurblauwe mantel. Een licht leek haar en de vechtenden te omgeven. Haar donkere haren waren in een ingewikkeld vlechtwerk opgestoken. Ze vocht niet, althans niet zichtbaar, maar keek geconcentreerd voor zich uit. Ook haar handen maakte gebaren en Dak Midden Voor dacht haar zelfs te horen zingen. De waterspuwers lieten haar met rust, volledig gefocust op de andere indringer. Het was een reus van een man, gehuld in een borstkuras. Hij zwaaide met een gigantische hamer. Straathoek Rechts, Erker Links en Zijvleugel Rechts lagen al verbrijzeld in de modder. Portiek Links en Rechts, Dak Rechts Achter en Erker Rechts doken behendig uit de baan van het vervaarlijke wapen, maar de man was onmenselijk snel. Veel sneller dan mogelijk zou moeten zijn met zo’n log ding. Een onbewaakt ogenblik en Portiek Rechts viel voorover. De hamer kwam met een dreun neer op zijn rug en brak hem in tweeën.
‘Nee, oh nee, oh nee mijn broer,’ jammerde Portiek Links. Hij wierp zich op de man. Die pakte hem vast, alsof het stenen beeld niets woog, en smeet hem weg. Portiek Links krabbelde overeind. ‘Broers, help mij!’ riep hij. Hij keek omhoog en zag Dak Midden Voor. Zijn ogen werden groot. ‘Midvoor! Jij lafaard,’ brieste hij mentaal. ‘Kom naar beneden en vecht!’
Vanuit de lucht daalde een kolom van vuur op hem neer. Dak Midden Voor sloot zijn ogen. Toen de kolom was weggetrokken, was er van Portiek Links niets over dan een hoop steengruis.
De twee avonturiers op het dak klommen langs de muur naar beneden en de zwevende figuur volgde. Ze maakten korte metten met de overgebleven waterspuwers. Vol afschuw keek Dak Midden Voor toe. Hij maakte zich zo klein mogelijk in de hoek tussen de torenmuur en het dak.
Het was stil in zijn hoofd. Hoe vaak had hij niet gevraagd om een moment van rust?
De man met de hamer richtte zich tot het huis. ‘Magister Lemuel! Kom tevoorschijn.’
De avonturiers kwamen bij elkaar staan. De dame in de blauwe mantel was gestopt met zingen en het licht om haar heen was gedimd. Ze wachtten een paar ogenblikken, maar er kwam niemand.
‘Magister Lemuel,’ riep de man weer. ‘We weten dat u binnen bent. Uw bewakers zijn verslagen. Het is voorbij. Kom naar buiten of wij komen naar binnen.’
De deur ging open.
‘Waarom zou ik dat doen?’ riep Vader vanuit het huis. ‘Om me door jullie te laten vermorzelen, zoals jullie met mijn dienaren hebben gedaan?’
‘Dat zou je verdiende loon zijn!’ schreeuwde de vrouw met de mantel. ‘Had je medelijden met de slachtoffers van jouw dienaren?’
‘Inbrekers,’ riep Vader. ‘Zij kregen hun verdiende loon.’
‘Dat waren mensen, jij beul! Geen hompen steen tot leven gewekt door zwarte magie.’
De vrouw wilde nog iets roepen, maar de grote man maande haar tot stilte. ‘Genoeg, magister,’ zei hij. ‘Je wordt beschuldigd van hoogmoed, gebruik van zwarte magie en de dood van ten minste zeven vermiste personen. De schout heeft ons gevraagd om je in te rekenen.’
‘Gevraagd, ha! Hypocriet! Je zult er wel een flinke beloning voor opstrijken,’ brieste Vader. ‘Waarom ik?’ vervolgde hij jammerend. ‘Ik deed geen vlieg kwaad. Als die nieuwsgierige imbecielen me met rust hadden gelaten, was er niets gebeurd.’
De man met de lichtgevende dolken lachte schamper. ‘Gaan we hier nog lang blijven ouwehoeren? Mijn noten vriezen er bijna af.’
De hamerman knikte. ‘Nou, magister. Kom je vrijwillig met ons mee, of moeten we je komen halen?’
‘Neem dit maar mee!’ schreeuwde Vader. Vanuit de deuropening vloog een lichtgevend object de binnenplaats op. Het leek nog het meest op een brandende bal. De avonturiers hadden nog net tijd om ‘Oh, sh…’ te zeggen, toen de bal zich met een zuigend geluid uitzette en de binnenplaats in een vlammenzee hulde. In de stilte die volgde, hoorde Dak Midden Voor de achterdeur dichtslaan.
De vlammen trokken weg. Dak Midden Voor zag de avonturiers overeind komen, bijna alsof er niets was gebeurd. De vuistenvrouw was volledig ongedeerd, al zat haar hele voorkant onder de modder. De vliegende man leek zichzelf in het vuur te hebben gehuld. Hij liet de vlammen om zijn armen dansen en ze verdwenen zonder hem kwaad te doen. De dame met de mantel had enkel een paar schroeiplekken. De man met de dolken en de hamerman waren er het ergste aan toe. Hun huid en kleding waren flink verschroeid. De blauwe mantel begon weer te zingen. Voor de verbaasde ogen van Dak Midden Voor trokken de verwondingen van de anderen weg.
‘Stelletje eikels, stonden we weer te dicht bij elkaar,’ mopperde de vliegende man. ‘Niks geleerd van de vorige tien keer. Kom maar hoor, werpt uw vuurballen hier. Altijd prijs!’
‘Bekijk het positief,’ zei de vuistenvrouw, terwijl ze de modder van haar gezicht veegde, ‘Maurics noten zijn nu lekker warm en knapperig.’
‘Oké,’ zei de hamerman. Zijn stem klonk een stuk minder vriendelijk. ‘En nu is het mooi geweest.’ Hij pakte zijn hamer op, zwaaide hem een keer in het rond alsof het een licht stokje was, liep op de deur af en liet de enorme metalen kop met een dreun op de deur neerkomen.
‘Kom me maar halen! Ik heb nog veel meer van dat soort trucjes!’ klonk Vaders stem gedempt van ergens in het huis. Dak Midden Voor vond dat hij niet erg zeker klonk.
De hamerman maakte korte metten met de deur en de avonturiers stormden naar binnen. Aan het geluid van voetstappen, klappen en explosies kon Dak Midden Voor hun pad van verwoesting door het huis raden.
En nu was hij alleen. Hij was ongezien gebleven. Wat moest hij nu doen? Vader gaan redden? Wat kon hij tegen die meute beginnen, die al zijn broers moeiteloos hadden afgeslacht? Vader had nachten werk in hen gestoken en uiteindelijk waren ze in enkele minuten vernietigd. Net zo snel als dat zijn broers zich hadden ontdaan van de eenzame inbrekers. Het kost zoveel moeite om een leven te creëren, dacht Dak Midden Voor, en zo makkelijk gaat het kapot.
Hij keek naar de lichamen van de waterspuwers, verspreid over het dak en de binnenplaats. Niets meer dan brokken steen, beklad met machteloze penseelstreken witte verf. Hun stemmen voor altijd gedoofd. Ze hadden een koekje van eigen deeg gehad, besefte Dak Midden Voor. Waarom voelde hij zich dan toch zo bedroefd?
Wat nu? Voor de eerste keer in zijn leven moest hij zelf een beslissing nemen. Geen Vader, geen Portiek Links die hem vertelde wat hij moest doen. Hij maakte de enige keuze die hij kon: hij spreidde zijn vleugels, zette zich af en koos het luchtruim.
Onder en achter hem werden de geluiden van vuurballen, hamerslagen, gegil en gezang steeds minder goed hoorbaar. Hij zag niet dat mensen in de stad omhoog keken en naar hem wezen. Weg vloog hij, weg van het geweld en zijn tegenstrijdige gevoelens. In zijn geestesoog zag Dak Midden Voor de verwijtende blik van Portiek Links. Hij dacht aan Vader, hoe die hem tot leven had gewekt, hoe hij ‘s avonds met hem had gesproken en zijn hoofd had gevuld met ideeën. Hij verdrong de gedachte. Wat had hij anders kunnen kiezen?
Aan de horizon, in het licht van de opkomende zon, werd de bergketen steeds groter en duidelijker zichtbaar. Nieuwe woorden sijpelden Dak Midden Voors bewustzijn binnen: rouw… schuld… vrijheid.

 

Over de auteur:
Thomas Nolet begon met schrijven toen hij acht was en bleef dat doen totdat hij ging studeren. Daarna werd hij lange tijd afgeleid door andere zaken, maar sinds kort heeft hij de draad weer opgepikt.
Een grote inspiratiebron is de Discworld-serie van Terry Pratchett. De schijfwereld is een genadeloze spiegel voor de maatschappij. Pratchett toont aan dat fantasy niet alleen vermakelijk kan zijn, maar ook iets te vertellen kan hebben over ons als mensen in de ‘echte’ wereld.

Over de illustrator:
Marcel van der Sleen (1984) is opgeleid tot grafisch vormgever, maar de drang om te tekenen bleef. Daarom is hij ook als illustrator aan de slag gegaan. Zijn hart ligt bij fantasy & sciencefiction, omdat hij daarin zijn fantasie en beeldend vermogen helemaal vrij kan laten.

 

© 2020 – 2023 Fantasize, Thomas Nolet & Marcel van der Sleen

You cannot copy content of this page