web analytics
zaterdag, april 20

Vertelling: Ulfhedinn – deel 3

Een verhaal van Isabelle Plomteux in vier delen. Lees ook deel 1 en deel 2.

‘In het bos.’ Een koud, nat bos. Kreunend hijs ik me overeind. ‘Kan je lopen?’
Hij krabbelt omhoog. In zijn kleren zitten grote scheuren. Nu hij genoeg bloed heeft gekregen, groeien zijn wonden hopelijk op vampiersnelheid dicht.
‘Waar is Charles?’ vraagt hij. Ik maak een vaag gebaar naar de helling achter ons.
‘Daarboven. Ziedend van woede zo te zien.’ Ik raap mijn jas op en laat mijn armen voorzichtig in de mouwen glijden. Met gefronste wenkbrauwen tuurt Halsteinn naar het rode licht dat de grens van de tuin nog steeds bestookt.
‘Waarom komt hij ons niet achterna?’
‘Omdat hij dat niet kan. Kom mee, mijn achterwerk is zo ongeveer aan de grond vastgegroeid. En honger heb ik ook ondertussen.’
Als ik me wil omdraaien, houdt een koele hand me tegen. ‘Hoezo, dat kan hij niet?’
‘Het zegel belet het hem. Dit is land van de Wylanderheksen.’ Ik gebaar naar de bomen rond ons. ‘Daar komt niemand in, tenzij een Wylander je uitnodigt. En die gek met zijn duivelse pact daarboven is heel beslist niet uitgenodigd.’ Ik loop het bos in. Halsteinn volgt me.
‘Ik ken Charles. Hij zal versterking halen.’
Met een hand onder mijn gewonde arm duik ik onder een scheefgegroeide den door. ‘Al haalt hij alle Sicca erbij die de hel hem wil lenen, die grenzen verdwijnen niet. De zegels zijn er al meer dan tweeduizend jaar, daar gaat geen dandyvampiertje verandering in brengen.’
De wolven trippelen zwijgend naast ons voort.
‘Je bent anders hier beneden,’ zegt Halsteinn tegen mijn rug.
Ik draai me om. ‘Nog gekker?’
Hij lacht. ‘Zelfverzekerder.’
‘Hier ben ik thuis.’
We lopen nu naast de beek. De wolven volgen ons op de voet. Als we een bocht omslaan, komt de blokhut aan de overkant van de kleine vallei in zicht. Ze is tegen een hoge rotswand aangebouwd.
‘Home sweet home.’ Nu ik opa’s hut nader, trekt de magie van de tuin nog harder aan me. Tot mijn vreugde voelt de vampier het blijkbaar ook. Hij knijpt zijn grijze ogen tot spleetjes en snuift diep.
‘Wat is dit voor een plek? Ben je eigenlijk wel een heks?’
‘Evenzeer als jij een vampier bent, Ulfhedinn,’ zeg ik.
Hij blijft abrupt staan. ‘Hoe noemde je me?’
‘Ulfhedinn. Ik zag je steen met de wolf-rune,’ zeg ik. ‘In de pub. En die pad van een Charles sprak je ook zo aan.’ We lopen de smalle brug op en steken de beek over. De wolven hollen in een lange sliert achter ons aan.
‘Was je dat?’ vraag ik. ‘Voor je een vampier werd? Een wolfkrijger?’
Er flitst iets in zijn ogen voor hij zijn hoofd buigt. ‘Ik was een dondersteen die altijd in de problemen kwam.’
‘Dat zal best.’ Ik klos de drie treden naar de veranda op, stamp de vochtige bosgrond van mijn voeten en duw de zware deur open. ‘Kom erin.’
Zo langzamerhand bonst mijn brein alsof het een op hol geslagen klopgeest huisvest. Met mijn arm is het niet veel minder. Ik laat me voorzichtig uit mijn vuile jas glijden, been op de kleine keuken links van me af en haal een pak erwtjes uit het vriesvak. Met mijn goede hand wikkel ik er een theedoek rond voor ik het pakketje tegen de pijnlijke bult op mijn voorhoofd duw. Als ik me omdraai, staat de vampier nog steeds in de deuropening. Ulv staat naast hem en slaat hem nieuwsgierig gade. Halsteinns sneeuwogen dwalen langs de zware, uit boomstammen opgetrokken muren van de blokhut. Van de grote, uitgedoofde haard in de rechterzijmuur en de oude sofa die ervoor staat, glijdt zijn blik naar de grote, grenenhouten tafel in het midden, om te eindigen bij de groengeverfde keukenkastjes links van de tafel, onder de vliering. Wat hij ziet, bevalt hem blijkbaar, want hij slaat de deur achter zich dicht en stapt met Ulv op zijn hielen naar binnen.
‘Bedankt,’ zegt hij, ‘voor wat je gedaan hebt.’
Hij bukt zich en wil mijn jas, die ik op de grond had laten vallen, over de leuning van de sofa hangen. Als hij ziet hoe vuil hij is, verandert hij van gedachten en legt hij hem op een van de houten banken bij de tafel. Ulv trippelt ondertussen op zijn vaste plek bij de haard af. Hij draait een paar rondjes voor hij met een kreun op de onregelmatige natuurstenen vloer neerploft. Hij loopt naar de wolf en inspecteert de zware, vergrendelde deur naast de haard. ‘Waar gaat die naar toe?’
‘Naar de kelder.’
‘Heeft die nog een andere ingang?’
Mijn hoofd en mijn arm bezorgen me hoe langer hoe meer last. Ik ga naar de tafel en laat me met een kreun op de bank aan de keukenzijde zakken. ‘Nee.’
‘En die twee?’ Hij wijst naar de twee deuren in de muur achter de tafel.
‘Slaapkamer en badkamer,’ zeg ik terwijl ik de theedoek met de koude erwtjes tegen mijn hoofd duw. ‘Ze hebben alleen een klein dakraam, ze zijn tegen de rotswand aangebouwd. Maar zelfs als dat niet zo was…’
‘Charles had het over een heks, Tess. Iemand van je eigen volk.’
Halsteinn komt achter de sofa vandaan en richt zijn aandacht op de ramen. Er zijn er drie: twee grote aan weerszijden van de deur en een kleinere onder de vliering, boven het aanrecht. ‘Heb je enig idee wie je zoiets zou willen aandoen?’ vraagt hij terwijl hij de keuken inloopt. Vermoeid schud ik nee.
‘Maar wie het ook is, hij of zij kan ons hier niet bereiken. We zijn volkomen veilig.’
Hij fronst. ‘Weet je dat zeker?’
‘Straks, oké? Ik moet eerst…’
Ulv jankt zacht. Halsteinns blonde hoofd draait abrupt naar me toe. ‘Waar zit ik met mijn verstand? Ik nam aan dat je jezelf kon genezen of dat je vampierbloed het voor jou zou doen, maar dat is niet zo, is het wel? Die arm en dat hoofd van je moeten fatsoenlijk verzorgd worden.’
Ik knik. Hij knielt in zijn gescheurde kleren bij me neer en strooit sneeuw over mijn pijnlijke voorhoofd.
‘Laat eens zien.’
Ik haal de theedoek weg.
‘Een fikse bult, maar je huid ligt gelukkig niet open.’
De sneeuwvlokjes verplaatsen zich naar mijn arm. Ik leg de erwtjes op de tafel neer, stroop mijn mouw op en haal de bebloede zakdoeken voorzichtig weg. Hij laat een langgerekte fluittoon horen.
‘Dat is andere koek. Heb je hier naald en draad?’
Slapjes knik ik.
‘Daar.’
Ik wijs een van de keukenkastjes onder het aanrecht aan. Halsteinn komt overeind, loopt ernaar toe en opent het.
‘Bedoel je dit?’ Zijn grote hand tilt oma’s naaimandje op.
‘Ja,’ zeg ik met koude wangen. Ik zie dit helemaal niet zitten, maar ik zal wel moeten. Met Charles daar buiten is een doktersbezoek geen optie. Ik zou natuurlijk de politie kunnen bellen, maar hoe minder mensen van deze plek weten, hoe beter. Met het mandje in zijn handen keert Halsteinn naar de tafel terug.
‘Heb je ontsmettingsmiddel? En verband?’
‘In de badkamer. Ik haal het wel even.’ Dan kan ik nog even mijn moed bij elkaar zoeken. Als ik terugkom, heeft oma’s naaimandje gezelschap gekregen van opa’s fles whisky. Halsteinn zelf is met de open haard in de weer.
‘Het stelt echt niet zoveel voor, Tess,’ zegt hij als hij mijn gezicht ziet. ‘Een knoopje of zes en het is gepiept. Voor ik een vampier werd, deed ik het de hele tijd.’ Hij stapt bij het opflakkerende vuur vandaan. ‘Ga daar maar zitten.’ Hij wijst naar de bank het dichtst bij het vuur. Beverig doe ik wat hij vraagt. Hij komt rustig naast me zitten en neemt de naald vast. De draad zit er al keurig in.
‘Nee,’ zegt hij als ik mijn hoofd naar mijn gewonde arm wil draaien. ‘Concentreer je op de vlammen.’

‘Zo,’ zegt hij even later.
‘Zijn we al klaar?’
‘Jawel.’
Opgelucht laat ik mijn adem ontsnappen. De daarnet nog gapende snee in mijn onderarm is een vurig rode streep met acht nette steekjes. Keurig op dezelfde afstand van elkaar houden ze mijn beschadigde huid bij elkaar.
‘Drink op. Dat heb je wel verdiend.’
Halsteinn maakt de whisky open en duwt de fles naar me toe. Veel zit er niet meer in. Opa heeft gisteren de rest soldaat gemaakt. De laatste tijd is hij somberder dan ooit. Wat ik ook probeer, ik krijg hem niet opgevrolijkt. Ik vouw mijn vingers om de hals van de fles en neem een brandende slok. ‘Is dat oude Vikingwijsheid?’
‘Eerder gezond verstand.’
Halsteinn opent de EHBO-doos en haalt er een verbandrolletje uit. Voorzichtig vouwt hij het rond zijn naaiwerk. ‘Niet te strak?’
Ik schud mijn hoofd. Hij verzamelt de spullen die hij gebruikt heeft en komt overeind.
‘Blijf nog maar even zitten.’ Hij draagt alles, ook de whiskyfles, de keuken in. ‘Is het goed als ik een douche neem?’
‘Natuurlijk.’
In zijn gescheurde kleren loopt hij op de deur naar de badkamer af. ‘Geen gekke dingen doen terwijl ik weg ben.’
‘Daar heb ik mijn portie voorlopig wel van gehad.’ Ik kom overeind en verhuis naar de zetel. Met het geluid van klaterend water in mijn oren, doezel ik weg.

© Stephanie Maeve

Als ik wakker word, is het stil, op het knappen van het hout in de haard na. Ulv ligt vlakbij me languit te genieten van het vuur. Ik strek mijn goede hand uit en aai hem over zijn dikke pels. Lang kan ik niet geslapen hebben, ik ben nog steeds moe.
‘Alles in orde?’ klinkt Halsteinns stem. Geeuwend hijs ik me overeind. Hij zit met nat haar en blote schouders aan tafel. Op zijn armen en borst prijken indrukwekkende, oeroude Vikingtatoeages. De diepe wonden die Charles hem heeft toegebracht zijn nog slechts vaag te zien. Net als daarstraks staat oma’s naaimandje naast hem en is hij in de weer met naald en draad.
‘Wat doe je?’
Hij tilt een vochtig shirt op. Het is meer gat dan stof. ‘Ik probeer de schade te herstellen. Maar dit keer is de patiënt wel heel ver heen.’
Ik onderdruk een tweede geeuw, kom overeind en loop naar hem toe. Zijn jack en broek liggen in een slordige hoop naast hem. Ze zijn er al even erg aan toe als het shirt. Ik til mijn hoofd op naar de vliering. ‘Volgens mij ligt daar wel iets wat je past.’
‘Van je vriend?’
‘Dat… Wat? Ehm… Nee.’ Tot mijn ergernis hakkel ik. Met grote passen loop ik naar de ladder. Als ik met een tas vol mannenkleren voorzichtig de steile ladder weer afdaal, staat Halsteinn met niets anders dan een badhanddoek om zijn middel het vuur op te poken. Met rode wangen reik ik hem de tas aan.
‘Kijk maar even of er iets past. Het is wat ouderwets ben ik bang. Ik… ik zet ondertussen even thee.’
Hij glimlacht als ik de open keuken invlucht.
‘Kieper er maar een scheut whisky in,’ zegt hij tegen mijn rug. ‘Dat helpt, weet ik uit ervaring.’ Met de tas in zijn handen stapt hij op de badkamerdeur af. Onder het slaken van een nieuwe, gapende geeuw loop ik met mijn kop whiskythee naar de robuuste tafel in het midden van de blokhut. In mijn gezichtsveld verschijnen twee ouderwetse, blinkend geboende laarzen. Verrast kijk ik op.
‘O,’ zeg ik met een klein stemmetje. ‘Zo draag je dat dus.’ Mijn slaap is op slag verdwenen. Halsteinn heeft de geruite féileadh mor, een groot uitgevallen plaid die ze hier letterlijk voor alles gebruiken, van omslagdoek tot deken, om zijn middel tot een Schotse rok gevouwen. Het kledingstuk valt in wijde plooien om zijn heupen. Een brede leren riem houdt het geheel op zijn plaats. De punt van de tartan heeft hij omhoog gehaald en over zijn schouder geslagen. Daaronder draagt hij een wijd vallend wit hemd met kanten afzettingen aan de mouwen. Zijn halflange, blonde haar zit in een strakke, lage dot.
‘Ja,’ zegt hij glimlachend, ‘zo draag je dat.’ Hij herschikt nog wat aan de rok. ‘De broek die erbij zat was te klein, dus heb ik het zo maar opgelost. Hoe kom je hier eigenlijk aan?’
Ik zet mijn thee op de tafel neer. ‘Mijn oom, Jack Wylander…’
‘De acteur,’ zegt hij misprijzend. ‘Slechtste vertolking van een Viking die ik ooit gezien heb.’
Ik lach. ‘Oom Jack komt hier af en toe als hij zich moet voorbereiden op een rol. Er blijft weleens wat liggen. Het zit je als gegoten.’
Dat is het understatement van de eeuw, Tessi, klinkt de stem van oma Janet in mijn hoofd. Ik kijk omhoog. Met een lange, hippieachtige bloemetjesrok om haar doorschijnende benen en een grote strohoed op haar grijze krullen zit ze op de rand van de open vliering. Wat een lekker ding is dat.
‘Oma toe,’ mompel ik binnensmonds. ‘Ga alsjeblieft weg.’
Ze lacht. Oké, poepie, ik ga al. Geniet ervan, meis. Ze wuift nog even voor ze in het niets oplost. Halsteinn staat verbaasd naar de vliering te kijken.
‘Was dat een geest?’
Ik knik. ‘Een hele lastige.’
Tessi! klinkt het verontwaardigd.
Ik glimlach. ‘Thee?’ vraag ik Halsteinn. Hij schudt het hoofd en komt bij me aan tafel zitten.
Vraag hem waar hij vandaan komt, Tessi fluistert oma in mijn hoofd. Een vampier die alleen is, is een verloren vampier.
‘Oma! Ben je hier nu nog?’
Je weet dat ik gelijk heb.
Ik smoor een nieuwe geeuw en neem een slok van mijn inmiddels lauwe thee. ‘Vertrek je dan?’
Beloofd.
Ik slaak een zucht. ‘Tot welke clan behoor je?’
‘Die heb ik niet,’ zegt Halsteinn. ‘Ik ben liever in mijn eentje.’ Hij schuift zijn bierflesje heen en weer.
‘Familie, het is soms behoorlijk ingewikkeld,’ zeg ik.
‘Vertel mij wat.’
En daarvoor? Voor hij een vampier werd? Was hij toen ook alleen?
Als ik oma’s vragen gehoorzaam herhaal, zet Halsteinn met een klap zijn biertje neer.
‘Bij de baard van Odin, je lijkt mijn moeder wel! Die was ook altijd aan het zeuren.’
Ulv tilt zijn kop op en gromt waarschuwend naar hem.
‘Het is oké, Ulv.’ Ik kom overeind. ‘Ik ga douchen en mijn bed in.’
Halsteinn wrijft over zijn gezicht. ‘Het is allemaal zo lang geleden, Tess. Sommige dingen kan je beter laten rusten.’
Dat weet ik zo nog niet. ‘Moest je ook even willen liggen, daar staat een bed.’ Ik wijs naar de vliering. In mijn vuile kleren loop ik op de badkamerdeur af.

Ik word wakker van een metaalachtig geluid dat ik niet meteen kan thuiswijzen. Het klinkt scherp, maar niet verontrustend. Keer op keer wordt het herhaald. Staal, besef ik na even luisteren. Staal dat geslepen wordt. In rustige, lange halen. Ik trek mijn dikke sokken aan, sla een deken om me heen en loop door de zalig warme hut op het geluid af. Halsteinn zit op de overdekte veranda. Met een tevreden uitdrukking op zijn gezicht werkt hij aan een van opa’s zwaarden. Ulv ligt aan zijn voeten alsof hij nooit ergens anders gelegen heeft.
‘Is je arm in orde?’
Ik knik. Op een licht, zeurend gevoel na is de pijn weg.
‘Mooi.’
Hij knijpt een oog toe en laat zijn duim over de kling van het zwaard glijden. Als er een donkerrode bloeddruppel opwelt, glimlacht hij tevreden. ‘Je vindt het toch niet erg dat ik het van de muur heb gehaald?’ Hij likt het bloed van zijn duim. Met een rood hoofd schud ik nee.
‘Dit is een Vikingzwaard, hoe kom je daaraan? En zeg niet dat het een toneelrekwisiet is. Daar kom je niet mee weg. Dit is het echte werk.’
‘Het was van mijn opa.’ Ik stap het trappetje af en til mijn gezicht naar de verrassend warme zon op. ‘Wat een prachtige dag.’
Achter me legt Halsteinn het zwaard weg. ‘Wil je thee?’
Ik draai me naar hem om. ‘Dat mag.’
‘Je moet veel drinken,’ zegt hij. ‘Nu je zo veel bloed verloren hebt.’
‘Dat viel nog wel mee.’ Nu pas merk ik dat hij er veel beter uitziet. Robuuster. Er zitten kleine bloedspetters op de kraag van zijn hemd.
‘Ulv en ik hebben nog wat gegeten,’ zegt hij als hij me ziet kijken. Hij wijst naar de rest van de troep. Een eindje verder doen ze zich tegoed aan de restanten van een grote hertenbok. Ik wil hem naar binnen volgen als de lucht aan de rand van het bos hevig begint te rimpelen. Halsteinn ziet het ook.
‘Wat is dat?’
Ik zucht. ‘Problemen.’
Hij grijpt naar het zwaard. De pas geslepen kling blikkert in de zon.
‘Niet dat soort problemen.’
Een gemanicuurde hand maakt een brede scheur in de zonnige lucht voor het bos, alsof het niet meer dan een bioscoopscherm is. Jasmin Wylander, wereldberoemd fotomodel, volbloed Wylanderheks en mijn moeder stapt erdoor. Ze is zoals altijd piekfijn uitgedost en kookt van woede.
‘Tessindra!’ dondert ze als ze me ziet staan. ‘Ben je nu helemaal gek geworden!’
Over het drassige grasland beent ze op me af. Iedere keer als ze haar dure Louboutins neerzet, laat ze een kleine, smeulende brandplek op het arme gras achter. De dure avondjurk die ze draagt, lijkt zo veel mogelijk afstand van haar te willen nemen en wappert achter haar aan.
‘Wat kom je doen?’ vraag ik.
‘Is dat niet duidelijk? Ik kom je halen. Het is nog niet te laat, als je maar meteen meekomt. We kunnen alles nog rechtzetten, maar dan moeten we wel nu meteen… Nu, Tess!’ snauwt ze als ik blijf staan. ‘We gaan!’
Ik adem diep in en zet me schrap. ‘Ik blijf hier.’
‘Ben je gek geworden?’ Ze stormt de veranda op.
‘Ho eens even.’ Halsteinn zet een gelaarsde voet naar voren zet en houdt opa’s zwaard dreigend voor mijn moeders neus. Ongelovig kijkt ze van hem naar mij en weer terug. Haar scherpe blik glijdt van mijn in pyjama en sokken gestoken gestalte naar Halsteinns achttiende-eeuwse uitdossing.
‘Geef je daarvoor alles op? Voor een vampier die denkt dat hij nog in de middeleeuwen leeft?’
Onder onze voeten klinkt een onheilspellend gerommel.
‘Hou op,’ zeg ik, ‘je maakt opa overstuur.’
‘Wat kan mij die oude sok daarbeneden schelen! Jij komt nu met mij mee!’ Ze zet nogmaals een stap naar me toe. ‘Goedschiks of kwaadschiks!’ Haar haar begint aan zijn kronkeldans. Haar jurk gaat zo mogelijk nog verder van haar af staan. De lucht om haar heen knettert.
‘Nee,’ zeg ik. Ulv ontbloot dreigend zijn tanden. Halsteinn doet hetzelfde. Mijn moeder zet haar handen in haar zij.
‘Ik laat je je machten niet kwijtspelen voor een of andere wilde bevlieging, Tessindra.’
Halsteinn draait zijn hoofd naar me toe. ‘Waar heeft ze het over?’
‘Heeft ze je dat niet verteld, mooie jongen?’ Mijn moeder lacht kakelend. ‘Kijk aan, blijkbaar dien je alleen voor de seks. Als ze hier nog langer blijft, raakt ze haar heksenmagie kwijt, bloedzuiger. Elke seconde glijden haar krachten verder weg. Die smerige tuin hier slorpt steeds meer van haar vermogens op.’ Ze gebaart wild naar het bos om ons heen.
Halsteinn kijkt me vragend aan. ‘Is dat waar?’
‘Ja,’ zeg ik zacht. ‘Je bent overigens te laat, mam. Mijn krachten zijn al weg.’ Ik til mijn beide handen op en maak een weggeefgebaar. ‘De tuin heeft ze.’
Mijn moeder ontploft. ‘Dit is jouw schuld, smerige ondode!’
Onder ons barst een luid gebrul los. Halsteinn negeert de belediging en het aanzwellende gedonder onder onze voeten en neemt mijn moeder kalmpjes op.
‘Jij hebt ze op Tess afgestuurd, is het niet? Charles en die smerige Sicca?’
‘Wat! Mam?’ Ik sla een hand voor mijn mond. De hut davert op haar grondvesten. Mijn moeder krimpt in elkaar.
‘Mam?’ herhaal ik. ‘Is dat waar?’
‘Ja!’ gilt ze boven opa’s woedende gebrul uit. ‘Lucifer was me nog wat verschuldigd. Ik heb alles over voor jou, Tessindra.’ Ze steekt haar hand naar me uit. ‘Kom nou, liefje.’

Volgende week kun je het vierde en laatste deel van dit verhaal lezen. Lees ook deel 1 en deel 2.

Over de auteur:
Op een lentedag ergens in 2016 werd ik, Isabelle Plomteux (Leuven, 1969) ongevraagd met een personage in mijn hoofd wakker. Ook al legde ik mijn kraakster beleefd uit dat ze veel beter af zou zijn met iemand die ervaring had in schrijven, ze wilde van geen wijken weten.
Tussen het grote verhaal door schrijf ik af en toe korte verhalen. Met een daarvan, Vuurvlieg, eindigde ik in december 2020 tot mijn trots en vreugde op de derde plaats bij de Harland Awards-schrijfwedstrijd. Mijn andere verhalen vind je hier, op Fantasize.

Over de illustrator:
Mijn naam is Stephanie Maeve, 32 jaar jong en woon in Tilburg. Zodra ik een potlood kon optillen, heb ik getekend. Als mensen aan mij vragen wat mijn beste kwaliteit is, dan is dat ‘chronisch creatief’ zijn. Ik heb gestudeerd aan de Hoge school voor de Kunsten te Utrecht (HKU) richting theaterdesign & ruimtelijke vormgeving en daarnaast ben ik afgestudeerd fotografe. Op dit moment ben ik beeldend kunstenares en werkzaam onder de naam Stephanie Maeve Art. Ik ben gespecialiseerd in muurschilderingen, canvassen, illustraties e.a. designs.

 

© 2020 – 2024 Fantasize, Isabelle Plomteux & Stephanie Maeve

You cannot copy content of this page