web analytics
zondag, december 10

In gesprek met Jan J.B. Kuipers: een schrijfarcheologische verkenning van zijn oeuvre – deel 3

Door Isabelle Plomteux

In de twee voorgaande delen van dit interview maakten we kennis met auteur Jan J.B. Kuipers en doken we in zijn non-fictie en fictie. In dit derde en afsluitende deel, bespreken we zijn poëzie en journalistieke bijdragen en leggen we (on)vermoede verbanden.

Jan J.B. Kuipers en zijn poëzie

Laag 4: poëzie
Volgens info die ik vond op de website van het literaire e-magazine Meander publiceerde je je eerste gedicht in 1982. Weet je nog waar het over ging?
Jan: Over zingeving en de beperkingen van wandelen in een Nederlands bos.

Op de website van Stichting Fantastische Vertellingen las ik dan weer dat je eerste SF-verhaal in 1978 verscheen. Schreef je toen ook al poëzie?
Jan: Nee, dat begon kort daarna. Bepaalde dingen kun je nu eenmaal niet in proza uitdrukken ontdekte ik, al zou ik niet kunnen definiëren hoe dat precies zit.

Heb je een voorkeur voor een bepaalde dichtvorm? Zo ja, waarom?
Jan: Ik heb er veel beoefend, maar de vrije vorm vind ik het aantrekkelijkst. Ik maak wel vaak gebruik van rijmvormen, en uiteraard is meerduidigheid essentieel.

Wat voor gedichten schrijf je? Traditionele? Moderne? Bestaat er zoiets als typische Kuipers-poëzie?
Jan: Beide benaderingen pas ik toe. Als stadsdichter van Middelburg (2005/2006) maakte ik gedichten die vrij toegankelijk waren, maar als ‘vrije’ dichter heb ik ook hermetisch werk geschreven. Typische Kuipers-poëzie bestaat dus eigenlijk niet.

Waarover gaan je gedichten? Heb je terugkerende onderwerpen?
Jan: Verhalen en non-fictionele teksten construeer ik – althans, zo begin ik. Bij poëzie wacht ik toch vaak op een ‘inblazing’. Inspiratie, om dat zware begrip te gebruiken. Als stadsdichter waren er natuurlijk wel vaak concrete aanleidingen: gebeurtenissen en plekken in de stad.

Schrijf je ook gedichten in opdracht?
Jan: Ja, dat is regelmatig gebeurd. Ooit maakte ik een goed betaald gedicht voor een nieuwbouwwijk die vervolgens niet werd gerealiseerd.

Ik vond volgende gedichtenbundels: Het Middelburgs Dozijn (de stadsdichtersbundel Middelburg 2006), Topografie (gedichten over de Zeeuwse/Zuid-Hollandse delta) en Golven, dat over Walcheren gaat (2011). Zijn ze dat allemaal of heb je nog gedichtenbundels uitgebracht?
Jan: Nee, ik heb daar ook nooit vaart achter gezet, vanwege al die andere genres en projecten. Heb wel meegewerkt aan allerlei verzamelbundels.

De dichtbundels die ik vond lijken allemaal over Zeeuwse plaatsen te gaan. Toeval of zit daar meer achter?
Jan: Toeval kan het niet zijn, denk ik. Het bewijst wel hoezeer je aan een bepaalde regio gebakken kan zitten. Heb veel gereisd, maar tegenwoordig merk ik meer en meer hoe geweldig mijn nabije omgeving eigenlijk is. Ik woon een paar honderd meter van Nationaal Park de Oosterschelde.

Je publiceert ook ‘fantastische’ gedichten, zo sta je in het jaarboek Ganymedes 23 met Theedrinken bij vrouw Holle. Heb je altijd al ‘fantastische’ gedichten geschreven? Integreer je ze soms in je ‘fantastische’ verhalen?
Jan: Ja, altijd al in geringe mate. In SF-Gids van Eddy C. Bertin heb ik in de periode 1988-1990 ook wel kolderieke, SF-achtige poëzie gepubliceerd.

Waarin verschillen ze van je realistische gedichten? Alleen in het onderwerp, of ook op andere punten?
Jan: Het klinkt raar, maar in gedichten met een SF/F/H-achtergrond ben je minder vrij. De beperking zit ‘m toch in de impliciete genre-eisen. Ruimtereizen, prehistorische tovenaars of ondode bloedzuigers kunnen als soms sjabloonachtige conventies nu juist de vrije praktijk van de poëzie belemmeren, waar geen enkele afgrenzing heerst.

Gedichten van jou staan niet alleen op papier, maar ook op muren, uithangborden, vlaggen enz. Met welke ‘publiceerplek’ ben je het meest verguld en welk gedicht bevindt zich daar?
Jan: Onlangs was er in mijn dorp een tijdelijke kunstroute van het collectief ‘Dijken van wijven’. Ook dichters waren uitgenodigd, van wie korte gedichten op wimpels aan de openbare weg werden vertoond. Een van mijn wimpels kwam toevallig aan een lantaarnpaal voor ons eigen huis terecht, dat was wel leuk. Ook op mijn distichons voor ongeveer tien Zeeuwse ankerplaatsen (erfgoedbanken met informatie en audiovisuele onderdelen) ben ik trots. Maar ik heb ook meegewerkt aan buitenprojecten op Texel en zo.

Op je website las ik dat je een van de eerste beoefenaars van megafoonpoëzie was?
Jan: Een soort grapje, maar het is vermoedelijk wel waar. Op veel ingeslapen poëziemanifestaties bracht ik vroeger het volume van mijn voordracht sterk omhoog, en dan schrok iedereen wakker. Van het een kwam het ander: een lettertje veranderen hier en daar en een ‘politiemegafoon’ werd een ‘poëziemegafoon’, die goede diensten bewees tijdens openluchtmanifestaties.

Wie zijn je favoriete dichters?
Jan: Dat loopt onverantwoord uiteen, van Karel van de Woestijne tot de poëtische dagboekaantekeningen van Armando, van Guust Gils tot Adriaan Roland Holst.

Gevelgedicht van Jan J.B. Kuipers in Middelburg

Op een site over poëzie las ik: Dichters liegen de waarheid. Klopt dat, volgens jou? En geldt dat niet evenzeer voor fictieschrijvers?
Jan: Voor veel dichters geldt dat zeker, en het is een compliment. Wat fictie betreft sta ik op het standpunt dat elke fictionele tekst een alternatieve realiteit behelst, daarom vind ik de genreafbakeningen vaak eerder een last dan een gemak. Wie liegt er bekwamer dan auteurs van het fantastische? Maar of hun ‘leugens’ waarde bezitten, hangt af van hun bereidheid om de genre-eisen als voorhang te gebruiken van een achterliggende waarheid, hoe vaag en schemerig ook.

Laag 5: journalistiek, rondleidingen en lezingen, diverse
Je bent ook actief als journalist. Kan je dit even toelichten? Voor welke bladen heb je geschreven/schrijf je en wat schreef je? Artikelen, interviews?
Jan: Ik deed het altijd als freelancer, behalve een periode bij een kabelkrant en werk voor erfgoedinstellingen. Op mijn eenentwintigste leverde ik elke week een pagina voor een huis-aan-huis-blad. Dat ging nog op voorbedrukt kopijpapier. ’s Zondags bracht ik de kopij-enveloppe naar het treinstation, de machinist pakte hem aan en zo kwam hij in Breda, waar de boel werd gezet en gedrukt. Intussen lijkt dit op de middeleeuwen. Ik heb voor allerlei, vooral regionale media gewerkt: Scheldebode, Zeeuws Tijdschrift, Provinciale Zeeuwse Courant (PZC), Zeeland TV en dergelijke. Maar ook voor special interest-bladen als Spiegel Historiael, Archeologie Magazine en een site als Historiek. Het ging om het hele spectrum, van persberichten, artikelen, reportages tot interviews.

Over welke onderwerpen? Wie interviewde je?
Jan: De onderwerpen waren onbeperkt, een flink deel had en heeft te maken met mijn expertise in de historische sfeer. Veel interviews die ik onder meer voor het Zeeuws Tijdschrift maakte, waren met schrijvers en historici, bijvoorbeeld de dichter Hans Verhagen en historicus Ronald Prud’homme van Reine.

Je was (of bent?) ook actief als columnist en recensent? In welke bladen? Wat recenseer je? Waar gingen/gaan je columns over?
Jan: Ik heb een jaar columns voor het Zeeuwse milieublad Wantij gedaan, daar moeten ze wel eens gefronst hebben over mijn onderwerpkeuze, zoals het regionale wegennet. Voorts in diverse media vooral werk, gericht op geschiedenis en archeologie. Maar ik heb bijvoorbeeld ook een breed spectrum aan onderwerpen gerecenseerd voor het Vlaamse Leesidee en De leeswolf, zoals maritieme boeken. Tegenwoordig heb ik op historisch-archeologisch gebied nog een tweewekelijkse rubriek in de PZC, ‘Sporen in de Delta’ geheten. Mijn literair-filosofische rubriek in Ballustrada heet ‘De juiste verkeerde verbanden’.

Je bent ook redacteur en medewerker van diverse tijdschriften? Over Ballustrada hebben we het al gehad in een eerder interview. Bij welke tijdschriften ben je nog betrokken? Welke functie vervul je daar?
Jan: Ik heb lang in de redactie gezeten van Zeeuws Erfgoed. Als ‘medewerker’ van Archeologie Magazine leverde (en lever) ik op ongereguleerde basis artikelen en archeologisch getinte reisverhalen, over plekken en sites van Groenland en Alaska tot China, maar ook over onderwerpen bij mij om de hoek, zoals de vele Zeeuwse verdronken dorpen. Ook was ik een kwarteeuw hoofdredacteur van het heemkundeblad Nehalennia.

Daarnaast ben je, lees ik op je website ‘tekstschrijver voor elementen in de openbare ruimte’. Kan je daar een paar voorbeelden van geven?
Jan: Ik noemde al erfgoedbanken en wimpels, maar op een paar Middelburgse gevels staan ook gedichten van me. Ook voor de publieksruimten van diverse instellingen en musea heb ik al of niet tijdelijke poëzie geleverd. Korte PR-achtige teksten in de openbare ruimten heb ik ook voor een Zeeuwse gemeente gemaakt.

Ook ontwierp en gidste je in 2016 – 2020 de route Mysterieus Middelburg. Kan je daar wat meer over vertellen?
Jan: Erg leuk om te doen. Een route langs ‘dertien en meer’ locaties in de binnenstad waaraan verhalen kleefden over misdaad, executies, spoken, de pest, mirakels, monniken en zo meer. Het uitgangspunt moest een historische bron of een geboekstaafde overlevering zijn, de uitvoering was ietwat op de spits gedreven omwille van de vermaakswaarde. Gestopt wegens corona, maar deze zomer heb ik nog een verkorte route gelopen als afsluiter van een thrillerfestival.

Je geeft ook lezingen. Je schrijft heel divers dus ik kan me voorstellen dat de onderwerpen van je lezingen ook heel divers zijn? Of zijn er aspecten van je oeuvre waar je geen lezingen over geeft?
Jan: de lezingen vloeien meestal voort uit de historische non-fictie, maar ik heb ook wel uitvoeringen met powerpoint gedaan van Mysterieus Middelburg. Een wandelroute binnenshuis dus.

Tot slot vond ik een opname van omroep Zeeland uit 2007 waar je over Schoondamme vertelt, een virtueel dorp in het computerspel Second Life waarvoor jij de naam en de geschiedenis verzon? Bestaat het virtuele dorp nog steeds? Wat viel/valt er zoal te beleven? Wat was het opzet van dit project? Wie bedacht het?
Jan: Mijn dochter werkte destijds als ontwerper voor een bedrijf dat betrokken was bij de doorontwikkeling van het nu alweer gesneefde Second Life. Ik werd gevraagd om een virtueel dorp te verzinnen, met enkele karakteristieke personages. Daarin zouden dan op termijn allerlei instellingen en bedrijven gevestigd worden. Behoorlijk avant-garde eigenlijk, al ging de technologie aan mij voorbij. De naam knutselde ik aan elkaar uit naamdelen van twee Zeeuwse dorpen! Ik herinner me ook het kerkhof, met het graf van een gestorven vissersjongen. Ik verzon de bio van deze knaap, mijn dochter ontwierp de zerk…

Laag 6: verbanden en conclusie, op zoek naar rode draden.
In de vorige 5 lagen van dit oeuvre-interview brachten we vooral in kaart, nu is het tijd voor conclusies en verbanden. We zagen dat Jan J.B. Kuipers in zijn non-fictie vooral aandacht heeft voor geschiedenis, waarbij hij deze vanuit verschillende invalshoeken benadert. Zo probeert hij de voorbije werkelijkheid en bij uitbreiding de menselijke existentie in woord te vatten.

Klopt dat? Zo ja, geldt dat ook voor je fictie en je poëzie?
Jan: Het klopt voor alle genres die ik heb beoefend, al is de innerlijke drijfveer om te schrijven belangrijker dan de doeleinden en oogmerken van al die woorden. Wat is de zin van een schilderij of muziekstuk? Er zijn makers die iets maken omdat ze die aandrang hebben. Daarna komt de rechtvaardiging, het publiek, het ‘verdienmodel’.

Over je fictie zegt recensent Paul van Leeuwenkamp het volgende: “Met Borges heeft Jan J.B. Kuipers de verlicht filosofische inslag gemeen, met Lafferty de verhalen waarin schaduwen groter zijn dan hun personages.” Ben je het daarmee eens?
Jan: Ik ben het met alles eens wat Paul beweert, want op zeker moment zal hij dit lezen… Maar inderdaad, dit zijn een paar auteurs die naast anderen veel invloed op mij hadden, vooral Lafferty.

En Marcel Orie formuleert het als volgt: “Jan J.B. Kuipers maakt het bekende vreemd, het vertrouwde onheilspellend, het historische fabelachtig, en het collectieve strikt persoonlijk”. Klopt dat? Waarom doe je dat? En doe je dat ook in je non-fictie? (Zonder de waarheid geweld aan te doen, natuurlijk – maar wat is de waarheid?)
Jan: Ik vond en vind dit een fraaie formulering, die eigenlijk op zichzelf staat als uitstekende uitgevers- of publiciteitsblurb. Het klopt ook, omdat het unheimische en wonderlijke van alles, ook de banale levensfeiten, erin wordt aangestipt. Het is een soort grondtoon van veel van mijn werk, vooral in de meer gelaagde verhalen.

Is geschiedschrijving voor jou dan ook eerder een ‘persoonlijk’ gebeuren dan een collectief? Hoe schrijf jij geschiedenis?
Jan: Geschiedenis en archeologie maken gebruik van geavanceerde datatechnieken en exacte hulpwetenschappen. Dat gaat dan om het onderzoek, de feitenverwerving. Maar het geschiedverhaal zelf heeft altijd een mate van speculatie en subjectiviteit; de visie van de geschiedschrijver is niet te verwijderen en naar mijn mening ook onmisbaar.

King Kong award van 1983, ontwerp: Karel Thole

In het artikel Grondstof van het Fantastisch Lichaam (HSF41-1) schreef je zelf, over het verhaal Jagerslied: “Niet dat er uit dit verhaal iets geleerd moet worden wat er met opzet in is gestopt; verhalen zijn immers niets dan leugens in dienst van de waarheid”. Dat brengt me tot volgende vraag: Welke leugens gebruik jij om jouw waarheid te vertellen? Wat is jouw waarheid? Wat drijft Jan J.B. Kuipers?
Jan: Het is de aloude leugen van de kunst, die de – of een – waarheid wil baren. Dezelfde boodschap als op de flap van Methoden tegen de helderheid waarover we het hadden. Wat mij drijft is de drang die de meesten van ons hebben: het verlangen om iets te creëren dat buiten jezelf bestaat, een symbolische vorm van kindertjes maken en natuurlijk de dood bezweren, het meest hardnekkige en vergeefse project van de mensheid.

En opnieuw Paul van Leeuwenkamp over je verhalenbundel Een ramp van 5000 tekens (Liverse, 2013): “Met Een ramp van 5000 tekens gaat Kuipers tegen de wetten van De Markt in en heeft hij de diversiteit van zijn schrijverschap in één verhalenbundel tot uitdrukking gebracht. Vertrekkend vanuit de confronterende werkelijkheid (De groene straal) wordt via meer of minder fantastisch gekleurde verhalen en verslagen […] aan het einde het accent weer op de persoonlijke herinnering geschoven (De accordeon, Dorpsgezicht met reigers, De russen), zij het als onderdeeltje van een bredere, historische ontwikkelingen (De presentatie). De verhalen bevinden zich dus op de grens van het fantastische, zoals dat voor het hele oeuvre van Kuipers geldt, en Een ramp van 5000 tekens maakt duidelijk waarom dat is: in de kern van zijn schrijverschap, de kern van zijn persoonlijkheid, zit het besef dat de fantastische realiteit van de mythe het meest realistische is wat we hebben; de mythes van onze persoonlijke jeugd, de mythes die we als familieverhalen vertellen, de mythes van de andere werelden waar we in de zomervakanties heen vliegen, de mythes van de officiële geschiedschrijving. In dat licht is deze verhalenbundel minder divers dan je voorafgaand aan het lezen zou denken.” Kuiperse eenheid in verscheidenheid dus. Ben je het met Paul van Leeuwenkamp eens? Zijn mythen het meest realistische wat we hebben om onze menselijke realiteit te definiëren?
Jan: Wel als ‘meest realistische’ betekent ‘het meest kenmerkende, het onontkoombare’. De mythe, het al genoemde systeem van de vitale leugen, het verhaal: allemaal loten van dezelfde stam. Ik had het al over Tsjechov, toch bepaald geen fantaisist. Maar onlangs las ik in zijn verhaal Thuis de volgende zinsnede over een gesettelde procureur-generaal: “hij dacht eraan, hoe hij zelf de zin van het leven niet uit preken en wetten, maar uit fabels, romans en gedichten had geput”.

Welke typische Kuipers-kenmerken gebruik je in je fictie om uiting te geven aan deze visie? We zagen al dat je gebruik maakt van humor en dat je bestaande personages en gebeurtenissen opvoert. Verder beweeg je je op de grens van verschillende genres en verweef je deze ook met elkaar, waarbij je vaak fantastische elementen gebruikt. Ook worden je verhalen vaak bepaald door de personages die ze bevolken. Zijn er nog kenmerken? Hoe wend je deze aan? Welk(e) doel(en) dienen ze?
Jan: In grote lijn gaat het om de verwevenheid van waarneming en projectie die onze individuele werkelijkheid bepaalt. Ik ben in toenemende mate in mijn fantastische verhalen gebruik gaan maken van de ik-vorm. We beleven het verhaal vanuit de waarnemingen en ontboezemingen van vaak weinig betrouwbare figuren. Het is de bekende techniek van de ‘onbetrouwbare verteller’, we hangen af van zijn of haar mededelingen en moeten gissen wat deze verteller verborgen houdt. Net als in de dagelijkse communicatie.

Heeft Zeeland en de Zeeuwse cultuur invloed op je werk? Kan je die Zeeuwse cultuur en de invloed ervan definiëren? Op welk deel van je werk is de invloed het grootst?
Jan: Die invloed is het grootst in mijn non-fictie. De Zeeuwse cultuur is niet iets waarmee ik dweep, zij valt overigens uiteen in allerlei regionale, sociale, culturele en religieuze subculturen. Het is nu eenmaal de omgeving waarin je bent geplaatst en dus een belangrijke bron. Maar het is mij niet mogelijk aan te geven waar de grenzen van die invloed precies liggen. Belangrijke fascinatie is natuurlijk het leven met het water en het getij. Zowel de samenwerking met het water, die mondiale reikwijdte voor de zeevaart en handelscompagnieën bood, als de strijd tégen het water: de bedijkingen, de vloeden en de doorbraken, het verdronken land, de verzilting, het toerisme.

Hoe heeft je schrijven zich door de jaren heen ontwikkeld?
Jan: Samenvattend en dan vooral de fictie betreffend: ik kreeg steeds meer aandacht voor de autonome kracht van personages. Hoe ze de verhaallijn buigen en veranderen, vaak op een manier die mij als auteur niet aanstaat maar die ik toch ‘moet’ volgen, als de naald van het artistieke kompas. Ook is de neiging tot verklaren minder geworden. Het raadsel en het mysterie hebben hun plaats, ze horen bij het leven en dus ook in verhalen over het leven.

Zou je je schrijven, zowel non-fictie, fictie als poëzie, kunnen omschrijven als een zoektocht (door middel van de taal) naar wat mensen drijft, naar wat ons menselijk maakt, naar het ‘waarom’? En misschien ook als een zoektocht naar ‘de werkelijkheid’?
Jan: Allemaal voor een deel. Het laatste aspect, over de werkelijkheid, is vermoedelijk het belangrijkst. En dan vooral in de essayistiek en de fictie.

Valt die ‘werkelijkheid’ ooit te kennen, of blijft ze ongrijpbaar?
Jan: Echt kennen alleen door de onmiddellijke ervaring, denk ik. En die is niet direct onder woorden te brengen, alleen secundair, door de kapstok van reconstructie, kostumering, het invullen van uitgewiste plekken. Het is met diverse technieken geprobeerd om zo dicht mogelijk bij de werkelijkheid van het moment te komen, bijvoorbeeld in de methode van de stream of consciousness. Maar het resultaat daarvan is naar mijn smaak toch altijd gekunsteld.

Zou je jouw schrijven kunnen omschrijven als: met leugens de waarheid tevoorschijn hakken? (of lokken, afhankelijk van de toon van de gebruikte leugens)
Jan: In bepaalde verhalen en essays zeker, maar wel in de wetenschap dat die blootgelegde waarheid ook weer weggehakt kan worden, om andere lagen te ontdekken. Er zijn altijd weer andere lagen en verbanden.

Wat is voor jou de kracht van schrijven?
Jan: Het is een kracht die ook in de natuur en in de wetenschappen en kunsten zit: dingen vinden, uit je vondsten iets nieuws maken en dat toevoegen aan de wereld.

Jan J.B. Kuipers bij de terdoopbestelling van Ganymedes 2016

En wat zijn de beperkingen? Verschillen die beperkingen naargelang je non-fictie, fictie of poëzie schrijft? M.a.w. vervullen deze drie genres elk een andere rol (in hetzelfde toneelstuk)?
Jan: Bij allemaal is er de onmacht van het woord om werkelijk in de plaats te treden van de realiteit, zoals een schilderij van een berg of zonsondergang nooit in de plaats van die afgebeelde berg of zondondergang kan treden.

In lijn met jouw oeuvre eindigen we met een toekomstige geschiedkundige noot: als iemand binnen 500 jaar onderzoek naar je oeuvre doet, wat zullen ze dan aantreffen? En welke conclusies mogen ze daaruit trekken?
Jan: Over 500 jaar is de mensheid misschien verdwenen, of opgenomen in andere levensvormen, of onherkenbaar geëvolueerd. Dergelijk onderzoek zal vermoedelijk geen nut meer dienen, tenzij misschien voor die ene historicus in dat eenzame hoekje in een afgelegen reservaat van Academia. Ik hoop dat de slotsom een gevoel van fascinatie voor het verleden zal zijn, mysterie vermengd met herkenning: ‘Zie je wel, ook deze vergeten figuur had geen definitieve antwoorden, hij doolde door een woud van vraagtekens. Hij was een mens, net als ik.’

 

Bronnen:
Bibliografie Jan J.B. Kuipers op Wikipedia
Website Jan J.B. Kuipers

 

© 2020 – 2023 Fantasize & Isabelle Plomteux

You cannot copy content of this page