web analytics
zondag, december 10

In gesprek met Jan J.B. Kuipers: een schrijfarcheologische verkenning van zijn oeuvre – deel 2

Door Isabelle Plomteux

In het eerste deel van dit interview, dat vorige week verscheen, maakten we kennis met Jan J.B. Kuipers en bespraken we zijn non-fictiewerk. Deze week is zijn fictie aan de beurt.

Laag 3: Fictie
Ook fictie schrijft Jan J.B. Kuipers in diverse genres en voor diverse leeftijdsgroepen. Ik kwam alvast boeken en verhalen in de volgende genres tegen: thriller, SF, fantasy, jeugdliteratuur en historische roman. Er is ook nog poëzie, die zullen we in een volgende laag bespreken.

Jan J.B. Kuipers leest voor, eigen foto

In welke opzicht(en) verschilt het schrijven van een verhaal voor jou van het schrijven van een roman of novelle? En waar lopen beide gelijk?
Jan: Een kort verhaal is vaak gebaseerd op één hoofdidee of motief, een roman gaat meer de diepte en de breedte in, ook qua behandelde ideeën. Veel van mijn verhalen zijn echter eerder novellen of mini-romans, met verschillende verhaallijnen. Anderzijds schrijf ik sinds jaren buiten de fantastische genres ook zkv’s: zeer korte verhalen van hooguit een paar honderd woorden. Die zijn strikt anekdotisch, of absurdistisch en eerder poëtisch.

Zullen we ‘jouw’ fictiegenres en de bijhorende boeken één voor één overlopen? Laat ons beginnen met thrillers: je schreef drie Nederlandse neo-noir polderthrillers rond de Groningse speurder Siebe Edens én je schreef SF-detectiveverhalen in een zeer verre toekomst, waarin de antiheld Valster Boltaan figureert. Bij die laatste verhalen voeg je dus meteen twee genres samen. Is dat meteen een kenmerk van je fictiewerk? Verken je graag grenzen?
Jan: Eigenlijk is het in de Nederlandstalige genreliteratuur een vaak bewandeld pad, die combinatie van SF en detectives, kijk maar naar Tais Teng, Paul Harland en een legertje anderen. Ik verken zeker graag grenzen, maar in de fantastiek gaat het dan eerder om realiteitsconcepten. Zo noemde Paul Evenblij/Paul Evanby mij in een grijs verleden in een juryrapport ‘de enige Nederlandse auteur van meta-SF’. Ik ben vergeten wat hij precies bedoelde, maar het ging in elk geval om het opschorten van de realiteitseis die in veel SF en fantasy toch heerst. Geloofwaardigheid speelde in veel van mijn oudere verhalen een veel minder belangrijke rol dan structuur, samenhang, poëtische en muzikale structuurelementen van variatie en herhaling.

Terug naar de neo-noir polderthrillers rond speurder Siebe Edens. Kan je daar wat meer over vertellen? Zijn het standalones of lopen (sommige) verhaallijnen door?
Jan: Siebe Edens is een Groningse speurder, met een vaak doorbrekend Gronings accent trouwens, die steeds in Zeeland belandt om opdrachten voor schimmige opdrachtgevers te vervullen. Hij trad inderdaad op in drie romans – alle drie out of print, net als The Singing Detective! – en verschillende korte verhalen. Het doorlopende element is in de eerste plaats geografisch. Maar er zijn ook terugkerende personages, zoals de getroebleerde politie-inspecteur Van Traa. In de meest recente roman De Put is hij in een psychiatrische inrichting beland, maar ook daar ontloopt hij een hard boiled confrontatie met Siebe Edens niet. Een ander terugkerend personage is de perfide en ietwat bekakte Sophie Duvelaer, afkomstig uit het regionale patriciaat.

Waarin verschilt een polderthriller van een gewone thriller? De setting neem ik aan, maar zijn er nog meer verschillen?
Jan: Het is inderdaad vooral de setting van een doorgaans landelijke omgeving, met personages die daar thuishoren. Siebe Edens opereert echter ook vaak in Zeeuwse steden zoals Middelburg en Vlissingen. Of we treffen hem aan in een wegrestaurant in de Flevopolder, om besmuikte deals te sluiten.

Schrijver Marcel Orie zegt over Siebe Edens: ‘Een tragische Don Quichote, een hedendaagse speurder uitgevoerd naar de middeleeuwse hoofse cultuur. Leren jack en een saffie in de mondhoek geklemd.’ Die middeleeuwse hoofse cultuur intrigeert me. Kan je dat wat verder toelichten?
Jan: Die hoofse verwijzing zal te maken hebben met het personage Sophie, voor wie Siebe om onnaspeurlijke redenen een aanzienlijk zwak heeft. En ja, Siebe kan in tegenstelling tot zijn auteur (die ook wel eens als personage is voorbijgekomen) niet losraken van de tabak.

Komen er nog thrillers met Siebe Edens?
Jan: Siebe is van mijn leeftijd. Het ’s nachts op de uitkijk liggen of fysieke aanvallen afweren wordt steeds moeilijker, maar ik denk dat hij nog weleens ongevraagd zijn opwachting zal maken. Ik hoop het zelfs.

Dan de SF-detectiveverhalen met de antiheld Valster Boltaan. Waarom een detective situeren in de toekomst? Welke voordelen/vrijheden/uitdagingen levert dat op?
Jan: Het idee was om Vance-achtige werelden op te roepen, bereisd door een hoofdpersonage dat in de eerste plaats de lijnen van een plot volgt in plaats van zijn eigen zielenroerselen. Een van de verhalen belandde dan ook als herdruk in de Vance-tribuutbundel Wereldbedenkers, samengesteld door Jos Lexmond. Uiteraard kun je nooit aan jezelf ontsnappen als auteur, en daarom werd Boltaan toch weer een specialist op het gebied van bizarre exo-mythologie. Over een sekte die Hyas en zijn Wenende Zusters vereert bijvoorbeeld, gestalten die we vaag kennen uit de Griekse mythologie en de kosmografie.

Wordt wat Siebe Edens meemaakt wel meer bepaald door zijn eigen zieleroerselen?
Jan: Hij is zeker iemand, die zijn eigen impulsen en neigingen op de voorgrond stelt. Maar hij heeft toch ook een zekere beroepseer, die hem plichtsgetrouw maakt. Zijn identiteit en inkomen zijn ermee gemoeid.

Deelt Valster Boltaan kenmerken met Siebe Edens?
Jan: Ze zijn allebei nogal geneigd tot sombere bespiegeling en gepieker, en koesteren geen van beiden een naïef mens- en wereldbeeld. Een karakter is als een klimaatzone, dat is een metafoor die mij wel bevalt. Hun beider auteur stamt uit de gematigde zone: veel wolken, neerslag, guur weer. Je ziet het terug in de mentale configuratie van zijn twee speurders.

Als je een SF-verhaal met detectivekenmerken schrijft, bevatten je neo-noir thrillers dan ook fantastische elementen?
Jan: In De Put, de laatste Siebe Edens-roman, schemert het bovennatuurlijke hier en daar onmiskenbaar door, maar nooit echt expliciet. Het blijft met nevels omgeven, achter de voorhangen van bedrog en manipulatie door bepaalde personages uit een sinister heksenclubje die ook elkaar bedriegen. Maar het is er wel, dat element.

Fictiewerk van Jan J.B. Kuipers

Je integreert soms ook bestaande gebeurtenissen en historische figuren in je fictie, dat komt zo meteen nog uitgebreider aan bod, als we het over Kleine Leviathan hebben. Doe je dat ook in je thrillers?
Jan: Bij Siebe Edens waren soms sleutelfiguren en dito situaties aan de orde, die insiders herkenden maar voor anderen ook te verteren moesten zijn. Een museumdirecteur, een uitgever, een herdenking, zelfs een auto die altijd op een bepaalde plek stond. Voor een schrijver is het erg leuk om daarmee aan de slag te gaan, maar het moet niet gaan overheersen.

SF dan. Schreef je buiten de reeds vermelde SF-detectiveverhalen nog SF-verhalen? Waar werden deze gepubliceerd en waarover gaan ze? Spelen ze zich in dezelfde wereld af, hebben ze een ander verband, of zijn het losse verhalen? Heb je ook een SF-boek geschreven? Ik meen van niet?
Jan: Ik heb bundels en romans gepubliceerd, die ik zelf onder de noemer SF schaar. Maar het gaat nooit om ‘harde’ SF, ik mis de natuurwetenschappelijke achtergrond en dat subgenre interesseert mij ook niet. Het gaat bij mij vooral om ‘pop-essef’ zoals ze dat vroeger noemden. Met de nadruk op verbeelding, humor, realiteitsvervorming, de tall tale à la Sheckley, Lafferty, Cordwainer Smith – als iemand die namen nog kent. De conventies en ‘kostumering’ van de SF heb ik altijd graag gebruikt. Maar niet de beperkingen van ‘wetenschap’.

Wat trekt jou in SF? Wat is voor jou de sterkte van dat genre?
Jan: In principe de vlucht (letterlijk vaak!) van de verbeelding, daar staat of valt alles mee.

Heb ik het juist dat je jouw carrière begonnen bent met het schrijven van SF? Wanneer was dat en met welke verhaal?
Jan: Als auteur van fictie wel. Het eerste verhaal, dat ik samen met mijn broer schreef, heet En hem die vraagt zal gegeven worden. Het verscheen in Holland SF in 1978. Het werd, herinner ik me, geaccepteerd door Annemarie van Ewijck, destijds nog Annemarie Kindt.

Zoals reeds vermeld in de ‘kennismaking’ schreef je samen met je broer Gert P. Kuipers Het Spel om de Regendanser. Op de website van de uitgever wordt het boek omschreven als humoristische en luchthartige fantasy, maar door het lezen van een interview dat Marcel Orie met je hield in Holland SF (maart 2008, jaargang 42 nummer 1) waarin hij het boek vergelijkt met de Gormenghast-trilogie, krijg ik de indruk dat het veel meer is dan dat?
Jan: Zeker, het gaat over illusies van eer en trouw, uiteindelijk over onontkoombare vergankelijkheid. Maar dat alles in een verpakking van humor, kolder zelfs, en luchthartigheid. Beetje te vergelijken met Terry Pratchett misschien, en ook Marten Toonder. Maar toen wij dit boek schreven – het heeft ook jaren op de plank gelegen – kenden mijn broer en ik Pratchett helemaal niet!

Hebben jullie de humor bewust geïntroduceerd, of ontstond deze gewoon, als een bijwerking van de gebeurtenissen en de reacties van de personages daarop?
Jan: Mijn broer en ik hadden een specifieke, naar het buitenissige neigende aanpak als we samen schreven. Je gebruikt dan delen van je persoonlijkheid die meer op de achtergrond blijven als je alleen werkt, kennelijk. Ook als we ‘gewoon’ samen waren, met een biertje meestal, sloegen de meest fundamentele discussies al snel om in kolder en absurde overdrijving. Het is een manier om met de werkelijkheid om te kunnen gaan.

Is humor een terugkerend element in je eigen fictieboeken? Zo ja, welke rol vervult het?
Jan: Humor is ook in mijn eigen werk belangrijk, maar op een andere manier dan in het werk met mijn broer. Meer subtiel en gericht op het onverwachte, misschien. Maar in beide soorten humor speelt het paradoxale een grote rol.

Schreef je nog meer fantasyboeken? De roman Tigonius die verscheen bij Stichting Fantastische Vertellingen? Of is dat meer SF?
Jan: Tigonius is net als de Regendanser een fantasyboek en heeft min of meer dezelfde kenmerken. Sterker nog: Tigonius is wat het schrijven betreft een voorganger van de Regendanser, en heeft nog veel langer op de plank gelegen. Het was mijn broer die steeds maar hamerde op het afstoffen van dit verhaal. Dat hebben we tenslotte gedaan en Remco Meisner was bereid om het resultaat uit te geven. Het vormt nu een aardig tweeluik met Het Spel om de Regendanser: ‘humoristische fantasy met psychedelisch verschiet’, zoals het nawoord van Tigonius meldt.

Dan zijn er nog de verhalenbundels Hubake’s huis (2011), Bannenfluister, hemelglas (1995) en Houten trouw (2018), alle verschenen bij Uitgeverij Verschijnsel of zijn voorganger Babel SF. Ik krijg de indruk dat ze zeer gevarieerde ‘fantastische’ verhalen bevatten, die putten uit diverse bronnen en stromingen. Klopt dat? Zijn de drie verhalenbundels in dat opzicht aan elkaar gelijk, of valt er toch een onderscheiden eigenheid in hun ‘fantastische’ verscheidenheid te herkennen?
Jan: De inspiratiebronnen zijn inderdaad in alle drie nogal divers. Bannenfluister, hemelglas draagt bijvoorbeeld gedeeltelijk sporen van de stijl van R.A. Lafferty, met wie ik toen door uitgever Roelof Goudriaan en diverse King Kong-jury’s ook vaak vergeleken ben. Klopt, hij was ooit een ‘zware’ invloed. Maar dat geldt ook voor nu bijna vergeten schrijvers als Mark S. Geston en Cordwainer Smith die ik al noemde.

Uiteindelijk heb je toch je eigen persoonlijkheid, voorkeuren en een evoluerende particuliere stijl. Ook in Bannenfluister, hemelglas duiken al (para)historische en mythologische thema’s op die later steeds belangrijker worden. Hubake’s Huis is wat de kosmografische spreiding (de ruimte, de aarde en de inner space) een soort overgangsboek, terwijl geen enkel verhaal in Houten Trouw zich buiten de aarde afspeelt. De meta-elementen bleven steeds aanwezig, en ook de preoccupatie met de schaduwzijde van de mens en zijn zelfbedrog. Pure plotverhalen, tenzij volledig ‘over de top’, hebben mij nooit voldoende geïnteresseerd, die vind ik als schrijver en lezer zelfs zonde van je kostbare tijd.

Verhalen

Er is nog een vierde bundel, uitgegeven bij Liverse in 2013: Een ramp van 5000 tekens. Ik plunder even de omschrijving bij de Bolle Blauwe: ‘’Nine eleven’ en de noden van een journalist; hallucinante naweeën van de Volkerenslag bij Leipzig; langharigen op het inbrekerspad; een provinciaal beambte geplaagd door de nagedachtenis van ketter Tanchelm; de drieëenheid van Leven, Lust en Dood in een donkere kerk op Malta; een bergje zonnebrillen in Quaqortoq, Groenland; Henry Hudson als schimmige brokkenpiloot en de verlokkingen van een Friese accordeon. Ziedaar enige grepen uit Een ramp van 5000 tekens.’ In tegenstelling tot voorgaande bundels, lijkt de verhalen in deze bundel zich af te spelen in ‘onze’ wereld. Of is dat maar schijn?
Jan: Nee, dat is inderdaad het geval. Maar deze bundel was dan ook bedoeld als een ‘algemene’ verhalenbundel en niet als genrebundel, al staan er verhalen in die je als fantastisch kunt aanmerken.

We hadden het daarnet al even over het boek Kleine Leviathan en het gebruik van bestaande personen in je fictief werk. Kan je even verduidelijken waarover Kleine Leviathan gaat en welke historische figuren en gebeurtenissen erin opgenomen zijn?
Jan: Kleine Leviathan is een roman, gebaseerd op het leven van de pseudoarts Abraham Magaris, die brokken maakte in het dommelende stadje Brouwershaven in de achttiende eeuw. De historische setting is vrij correct, maar er verschijnen al snel personages met sterk archetypische trekken in het boek, en ik heb ook gebruikt gemaakt van de contemporaine fascinatie voor ‘monstra en wanschepsels’. In zijn laatste jaren in het gevang ontwikkelt mijn versie van de doctor zelfs een vrij hallucinante versie van de relativiteitstheorie. Dat ging als vanzelf, het was geen opzet.

Waarom koos je ervoor om in dit geval een meta-realistische fictieroman te schrijven rond/met deze historische figuren, en geen non-fictie?
Jan: Aandrang. Het verlangen om een revueachtig, kleurrijk historisch tableau neer te zetten en al vertellend iets te ontdekken over de overgang van een historische naar een min of meer mythische verhaalruimte.

Werkt de kruisbestuiving tussen non-fictie en fictie ook andersom? Dat je fictiewerk een bijdrage levert aan je non-fictie?
Jan: Interessante vraag, nooit over nagedacht. Omwille van de fictie heb ik me wel verdiept in bepaalde onderwerpen, vaak historisch, die dan ook weer een voedingsbodem werden voor non-fictie. Sommige dingen gingen gelijk op: ik schreef bijvoorbeeld een aantal verhalen tegen een vroegmiddeleeuwse achtergrond, terwijl ik werkte aan non-fictietitels als Karel de Grote. Stamvader van Europa en Vikingen. IJzeren eeuwen om de Noordzee.

Met de Groningse speurder Siebe Edens spraken we al over terugkerende personages, maar er zijn nog fictieve personages die regelmatig opduiken in je werk. Philostratos Buguraz, bijvoorbeeld. Wat is dat voor personage en in welke (soort) verhalen duikt hij op?
Jan: Hij is iemand die qua levensduur gelijkenis vertoont met de fameuze Graaf van Saint-Germain, althans met de legenden over hem. Buguraz moet nog vóór 1740 geboren zijn en zijn spoor verdwijnt kort voor de Eerste Wereldoorlog. Hij verscheen al in Bannenfluister, hemelglas; zijn hele leven staat in het teken van zijn obsessie met het fenomeen tijd en de vergankelijkheid, hij blijkt later ook verbonden met het even raadselachtige Biosofisch Instituut, een instelling die ook vaak terugkomt. Andere personages die regelmatig opdoken zijn auteurs van fictieve boeken, zoals Rudolf Immuabel. De hypocriete fatsoensrakker Mrs. Pale uit een Buguraz-verhaal in Hubake’s Huis dat zich in Alaska omstreeks 1900 afspeelt, verschijnt ook in Houten trouw. Joachim de Wijze uit Tigonius speelt zijn echte glansrol in de Regendanser. En dan is er Skannal de Trouweloze, wiens omzwervingen plaatsvinden in de zesde eeuw, na de ineenstorting van het Romeinse rijk. Over hem verschenen verhalen in verschillende Ganymedes-edities.

Daarmee hebben we (denk ik) je fictiewerk voor volwassenen gehad. Over naar je jeugdliteratuur. Behalve tien kinderboeken schreef je veertien jeugdnovellen in de reeks Vlaamse Filmpjes. Verder leverde je bijdragen aan jeugdtijdschriften en schreef je inlevingsverhalen voor de reeds bij non-fictie vermelde geschiedenisonderwijsmethoden.

Ook de kinderboeken die je sinds 1994 publiceerde sluiten deels aan bij onderwijsmethoden (Leeslijn (Meulenhoff Educatief) en Leeslijn/Leespad (ThiemeMeulenhoff). Je meest recente titels zijn Red de beer! en Waluch de Bard (Aspekt). Bij Educatieve Uitgeverij Maretak verschenen daarnaast sinds 2002 Waar ben je, Rozel A? en Kieperten en de toverwolk en Het geheim van Stille Zalm, alle in de serie Villa Alfabet.

Het zou ons te ver leiden om elk jeugd- en kinderboek afzonderlijk te bespreken, maar ik heb wel een paar overkoepelende vragen:

Waarin verschilt het schrijven van een jeugd- of kinderboek (of verhaal) voor jou van het schrijven van een roman of verhaal voor volwassenen?
Jan: Minder gelaagdheid, minder spelen met verhaalconventies. Maar in de fantastische titels voor kinderen kun je de verbeelding nóg ongebreidelder haar gang laten gaan; de eisen van de dorre realiteit der volwassenen, die eigenlijk een soort afsterven inhoudt, spelen een heel bescheiden rol.

Schrijf je nog steeds kinder- en/of jeugdboeken?
Jan: Op het moment heb ik niets van die aard onderhanden.

Tot slot: wie zijn je favoriete fictieschrijvers?
Jan: Het wisselt per periode. Ik noemde al wat invloeden uit de fantastische sferen. Daarbuiten is het een heel rijtje. Jarenlang was ik zeer gecharmeerd door het werk van Louis Ferron. De negentiende-eeuwse Russen waren ook belangrijk, nu ben ik weer bezig met Anton Tsjechov. Maar voor ik het vergeet: een oude held is H.P. Lovecraft. De droomwereld van Kadath heb ik vele malen herlezen.

Hiermee rondden we dit tweede deel van het interview af. Volgende week komen Jan J.B. Kuipers’ poëzie en zijn journalistieke bijdragen aan bod. In dit derde en laatste deel van ons onderzoek is het eveneens tijd voor conclusies en het leggen van (on)vermoede verbanden.

 

© 2020 – 2023 Fantasize & Isabelle Plomteux

You cannot copy content of this page