web analytics
zaterdag, juli 27

In gesprek met Jan J.B. Kuipers: een schrijfarcheologische verkenning van zijn oeuvre – deel 1

Door Isabelle Plomteux

In een eerder interview had ik het met Jan J.B. Kuipers over Ballustrada en zijn redacteurschap bij dit Zeeuws literair tijdschrift.
Maar Jan J.B. Kuipers is natuurlijk in de eerste plaats schrijver. Sinds 1988 bracht hij – naast zo’n duizend losse bijdragen – meer dan 80 fictie en non-fictieboeken uit in diverse genres. Hij won de Zeeuwse boekenprijs (2005), de Gorcumse literatuurprijs (2004-2005), de King Kong Award (1983, samen met wijlen zijn broer Gert P. Kuipers) en de Millennium Award (1997). Daarnaast was hij stadsdichter van Middelburg in 2005-2006, recensent, columnist, redacteur van onder andere Nehalennia (en het eerder vermelde Ballustrada) en medewerker van onder meer het Zeeuws Tijdschrift en Archeologie Magazine. Hij werkte ook mee aan cultuurtoeristische routes en vele radio- en televisieprogramma’s van de regionale en nationale omroep, meestal over historische onderwerpen.

De aandachtige lezer zal het inmiddels wel begrepen hebben: een verkenning van het veelzijdig oeuvre van deze multigenre-auteur vraagt om een bijzondere aanpak. We kozen dan ook andermaal voor een interview in meerdere delen, waarin interviewer en auteur als ware archeologen laag na laag van Kuipers’ schrijverschap in kaart brengen en samen op zoek gaan naar (on)vermoede verbanden. In dit eerste deel maken we kennis met Jan J.B. Kuipers en verkennen we zijn non-fictie.

Jan J.B. Kuipers met gitaar, eigen foto

Laag 1: Kennismaking
Wie is Jan J.B. Kuipers?
Jan: Daar probeer ik al zeven decennia achter te komen (ik ben van 1953). In elk geval iemand die wordt gefascineerd door alle aspecten van het fenomeen ‘tijd’ en het aandeel dat de menselijke verbeelding heeft aan de werkelijkheid die ons omringt – mythologie dus in de breedste zin van het woord.

Wanneer begon je met schrijven?
Jan: Op de middelbare school, zoals zovelen. Alleen: ik ben er nooit mee opgehouden, al zijn er wel jaren geweest, lang geleden, dat het schrijven op een laag pitje stond.

Misschien nog wel belangrijker: waarom?
Jan: Het vastleggen van dingen heeft me altijd getrokken. Het is eigenlijk een soort magie: je documenteert iets uit een of ander domein van de fysieke of psychische werkelijkheid, maar daarmee voeg je tegelijk iets aan die werkelijkheid toe, vanuit het niets als het ware.

Welk verhaal/boek van je werd als eerste gepubliceerd? Tot welk genre behoorde het en waarover ging het?
Jan: Dat was Dwaallichten in de delta in 1988. Ik had toen al een heel spoor van pech en tegenslagen achter me, ik schreef al bijna twintig jaar destijds. Mijn eerste ‘echte’ publicatie verscheen in 1969, iets over popmuziek. Dwaallichten in de delta was een boek over Zeeuwse volksverhalen, sagen, historische rariteiten en folklore. Het verscheen bij een regionale uitgeverij.

Jan, ik zou bijna willen vragen: is er iets dat je niet geschreven hebt? Je bibliografie is indrukwekkend lang en divers, zoals we in de volgende lagen van ons ‘archeologisch’ onderzoek zullen zien. Vanwaar die drang om in zoveel verschillende genres zo actief te zijn? Of is het geen drang, maar eerder een spontane bijwerking van jouw schrijverschap?
Jan: Een brede belangstelling, zal ik maar zeggen. En een ambachtelijke drijfveer: ik wilde zoveel mogelijk genres en disciplines beheersen. De drang tot het ‘formuleren van tekst’ verbindt al die verschillende gebieden. Dat zei ik al in een interview na het verschijnen van mijn SF/F-bundel Bannenfluister, hemelglas (1995) en ik sta daar nog steeds achter. Een andere factor is, dat ik voor mijn werk in de erfgoedsector, naast mijn ‘schrijfbedrijfje’ als zzp’er, ook altijd heb geschreven en geredigeerd. Verder heb ik verschillende perioden voor regionale media gewerkt, van huis-aan-huisbladen tot de kabelkrant (weet iemand nog wat dat is?). Het maken van een pakkende kop van vijf, zes woorden verveelde nooit.

Daarnaast: Hoe krijgt men het praktisch voor elkaar om zoveel te schrijven? Hoe gaat dat in zijn werk?
Jan: Ik ben nooit iets te kort gekomen in de zin van vrije tijd, reizen, horeca- of familiebezoek, het spelen in bandjes en dergelijke. Maar daarnaast heb ik wel een schrijfdiscipline ontwikkeld. Het begon met het voornemen om elke dag te schrijven, maakte niet uit hoeveel en waarover. Vervolgens het plan van één pagina per dag enzovoort. Je houdt je daar natuurlijk lang niet altijd aan, maar zo’n doel als stip op je horizon helpt wel flink.

In een recensie van Waar ben je, Rozel A? (kinderboek van Jan J.B. Kuipers, red.) las ik het volgende: ‘… auteur Jan Kuipers, die als kind zeeman wilde worden, en smid, en boer, maar ook geheim agent en poolreiziger. Uiteindelijk werd hij schrijver, “omdat je als schrijver niet hoeft te kiezen tussen beroepen, je kunt álles zijn”. Vat dat je keuze voor het schrijverschap zo ongeveer samen? Of zijn er nog andere redenen die meespeelden? En als je in een alternatieve werkelijkheid geen schrijver was, wat zou je dan zijn?
Jan: Dat is inderdaad een factor die het schrijven nog meer bevordert. Je kruipt in de huid van allerlei identiteiten, je verwisselt ze keer op keer en blijft toch jezelf. Als ik geen schrijver zou zijn, dan liefst muzikant. Ben trouwens nu en dan nog steeds actief als bassist.

Vrijstraat Breezand

Een aantal boeken (Het Spel om de Regendanser, Echografie, Tigonius en Hannelore, kind van een Duitse moeder in oorlogstijd, red.) en korte verhalen schreef je samen met je inmiddels overleden broer Gert P. Kuipers. Hoe kwam jullie samenwerking tot stand en hoe verliep ze? Werkten jullie iedere keer op dezelfde manier samen of verschilde de aanpak per boek?
Jan: Mijn broer en ik hadden ondanks tal van meningsverschillen en conflicten een heel speciale band. Hetzelfde type humor, deels dezelfde belangstellingssfeer. Hij was het ook, die me in de late jaren zestig kennis liet maken met het fenomeen SF. Onze gebruikelijke werkwijze was: hij kwam met een ideetje of opzet, ik bouwde daarop voort, of veranderde zo’n concept, waarop hij dan weer inging. Bij Hannelore deed hij het interviewdeel, ik schreef de overige tekst en deed de eindredactie. We hadden samen ook de absurdistische Breezandsche Courant, een webkrant vanuit ‘de vrije enclave Breezand’ op Walcheren, die een licht vertekend beeld van de actualiteit bood, naast kolderieke berichtgeving, een eigen religie en een door revoluties geplaagde staatsvorm. Gert heeft trouwens ook enkele omslagen van mijn en onze boeken ontworpen.

Zijn er aspecten van je leven die niet met schrijven verweven zijn? Ik zal de vraag anders stellen: is schrijven voor jou een manier van leven, van zijn? Of zie je het meer als een beroepskeuze?
Jan: Het eerste. Ik denk dat je geen enkele vorm van kunstenaarschap of verwante activiteit als een beroepskeuze kunt zien. Je moet bereid zijn om dingen op te offeren, persoonlijke betrokkenheid is een vereiste en ook in tijden van tegenslag, van weinig erkenning en gering debiet moet je doorgaan, omdat het in je zit. Zelfs al ben jij je enige lezer. Bij mij is de schrijverij tot een ‘positieve dwangneurose’ geworden en daar heb ik geen enkele moeite mee.

Terugkijkend op je lange carrière, zou je in retrospect bepaalde zaken anders hebben aangepakt? En misschien daarmee samenhangend: heb je altijd breed geschreven, of is je smaak/belangstelling geëvolueerd met de jaren?
Jan: Die twee vragen horen wel degelijk bij elkaar, vind ik. Terugkijkend zie ik de brede aanpak en al die disciplines deels als een remmende factor. Je staat overal met één been binnen en één been buiten. Maar in mijn geval kon het niet anders. Ik heb bewondering voor specialisten en mensen die één kleine discipline of één genre helemaal uitdiepen, maar ik zou het niet kunnen, zou me daardoor gekooid voelen. Je wordt uiteindelijk wat je altijd in aanleg al was.

Waar heb je momenteel belangstelling voor? Waar werk je aan?
Jan: Ben nog steeds bezig met het schrijven van fantastische verhalen en historische artikelen. Ik heb ook al jaren een historische en archeologische rubriek in de Provinciale Zeeuwse Courant. Daarnaast bereid ik een project voor over de geschiedenis van het individualisme in Nederland en deels ook Vlaanderen vanaf de negentiende eeuw. Ook schrijf ik een pamfletachtig boekje over de misstanden in de Nederlandse jeugdzorg, die na veel ophef ruim een halve eeuw geleden nog steeds niet uitgebannen zijn. Verveling is nog niet aan de orde…

Wat zou je beginnende schrijvers willen meegeven?
Jan: Je moet lezen, lezen, lezen. En ook schrijven, schrijven, schrijven. Zo raak je steeds vertrouwder met wat er aan interessegebieden in je leeft. En met de technieken en trucs van het ambacht. Cursussen, workshops en vakscholen zijn allemaal nuttig, maar ervaring is de beste leermeester. Laat je niet overwoekeren door de normen en doelen van iemand anders. Stel je eigen norm en je eigen doelen. Schrijf en wees niet bang uit de toon te vallen, zolang het maar jouw toon is.

Laag 2: Non-fictie
Puur numeriek bekeken heeft Jan J.B. Kuipers overwegend non-fictie uitgebracht. Zijn meest recente bijdragen aan dit deel van zijn oeuvre zijn De Staats-Spaanse Linies en De vlucht naar boven, tegenculturen in Nederland in de jaren zestig en zeventig (beide 2023).

Dat zijn al meteen twee heel verschillende onderwerpen, Jan. Zijn ze voor jou op een bepaalde manier toch met elkaar verbonden?
Jan: De Staats-Spaanse Linies is de derde druk van een boek dat ik in opdracht heb geschreven. Het is een werk over de ontwikkeling en historie van vestingsteden, fortificaties en linies in Vlaanderen en Zeeuws-Vlaanderen vanaf ruwweg de Tachtigjarige Oorlog; het gaat ook in op de monumentale kant, en op de culturele en etnografische contexten. De vlucht naar boven gaat over (jeugd)subculturen vanaf het midden van de jaren vijftig. Dat is een onderwerp waarin de algemene en mijn persoonlijke geschiedenis deels samenvallen. De verbondenheid tussen beide zo verschillende onderwerpen ligt op het geografische vlak en dat van de persoonlijke interesses. Het boek over de Linies behandelt ten dele mijn geboortegrond: Zeeuws-Vlaanderen. De vlucht naar boven is deels verweven met mijn eigen geschiedenis, die zich ook vooral in Zeeland afspeelde.

Hoeveel non-fictieboeken heb je inmiddels geschreven?
Jan: Dat moeten er intussen zo’n 55 zijn. Maar daar zitten ook coproducties met een of meer andere auteurs bij.

Ik heb geprobeerd de onderwerpen van je non-fictieboeken op te lijsten en samen te brengen en kwam daarbij tot de volgende bevinding: Jan Kuipers schrijft over de geschiedenis van Nederland en over de geschiedenis van Zeeland, zowel maritiem als aan land, en lijkt de geschiedenis daarbij van twee kanten te willen benaderen: enerzijds brengt hij het verhaal van de gevestigde orde (biografieën van koningen en keizers) anderzijds onderzoekt hij de tegenstromen (tegencultuur, anarchisme). Zo voert Jan J.B. Kuipers onderzoek naar de menselijke existentie (of de existentie van het Nederlandse volk?) door de eeuwen heen en probeert hij deze existentie in taal te vatten. Zie je dat zelf ook zo?
Jan: De menselijke existentie, dat klopt wel, en dan in verband met de tijddimensie. Ik schrijf ook essayistisch werk over ‘ons bestaan’, maar in de historische onderwerpen word ik ook gewoon gegrepen door het verleden: de verhalen, de actoren, het grote perspectief afgewisseld met de individuele invulling en afwijking. Mijn voorkeur gaat uit naar brede kaders, niet naar nauw afgeperkte onderzoeksvragen. Het voordeel van de ruime blik is immers dat je zijpaden kunt verkennen, die je aan het begin van je project helemaal niet in het vizier had. De uitdaging is dan natuurlijk om niet te verdwalen, en soepel je verhaallijn weer op te pakken.

Je interessegebied strekt zich uit van de vroege middeleeuwen tot de moderne tijd. Zijn er daarbij specifieke periodes die je bijzonder aan het hart liggen? Waarom?
Jan: De meeste perioden vind ik interessant, maar de favoriete tijdvakken wisselen. Eerst was er de zeventiende eeuw, dan de oudheid, vervolgens de periode 1775-1850, de middeleeuwen en nu ook de twintigste eeuw. De verklaring hiervoor is misschien een zekere ongedurigheid. Je ziet de mens in zijn wisselende historische kostumeringen, je krijg zicht op de enorme verschillen en beseft tegelijk dat de basis van ons gedrag hetzelfde blijft. We zijn zoogdieren en primaten. Ons gedrag kan aan deze condities niet ontsnappen, maar we hebben als enige diersoort wel toegang tot de wereld van symbolen en abstracties.

Werk je soms ook in opdracht? Hanteer je dan een andere schrijfmethode of blijft deze gelijk?
Jan: Vaak werk ik inderdaad in opdracht, ben immers nog steeds ‘kleine zelfstandige’. Maar ik pak allang niet meer alles aan. Het onderwerp moet aansluiten bij mijn interesse, expertise en vaardigheden. Het is natuurlijk zo dat elke discipline en elk onderwerp een eigen methodiek genereert, je gaat anders met de feiten om in een historische monografie dan in een historische roman. Maar de persoon die deze verschillende methodes hanteert, garandeert meestal toch een samenhang met andersoortige opdrachten. Al was het alleen maar door woordkeuze, of ingesleten perspectief op de dingen.

Ik vermeldde daarnet al dat je ook verscheidene biografieën schreef. Hoeveel heb je er inmiddels geschreven en over wie?
Jan: Over ‘grote mannen’ zoals Karel de Grote, Willem van Oranje, koning Willem III, de Duitse keizer Wilhelm II. Maar ook eentje over de beeldhouwer Peter de Jong, die vooral in Zeeland en Middelburg actief was.

Verschilt het schrijven van een biografie van het schrijven van een ‘breder’ geschiedenisboek en zo ja, waarin?
Jan: Uiteraard, de focus ligt op een persoon in een tijdperk, in plaats van op een tijdperk gevuld met personen. Maar ik schreef tot dusver vooral publieksbiografieën en dat houdt in dat er toch veel aandacht gaat naar de brede historische context, de geografie en dergelijke.

Non-fictiewerk van Jan J.B. Kuipers

Daarnaast heb je verschillende boeken over de geschiedenis van Zeeland geschreven. Mijn aandacht werd daarbij getrokken door de boeken over ‘verdronken’ dorpen en ‘verdronken’ land (Sluimerend in slik, Valkenisse, Verdronken land. Valkenisse en Keizershoofd). Kan je daar wat meer over vertellen? Wanneer zijn deze dorpen verdronken en waarom wilde je erover schrijven?
Jan: De meeste verdronken dorpen in de zuidwestelijke delta zijn verdronken in de late middeleeuwen en de zestiende eeuw, vooral na de desastreuze Sint-Felixvloed in 1530, met een opvolger in 1532. Maar er zijn ook Romeinse voorbeelden: Ganuenta in de Oosterschelde bij Colijnsplaat, Romeins Domburg bij het huidige Domburg. In deze omgeving lag ook het vroegmiddeleeuwse Walichrum of Walacria, een belangrijke handelsplaats, te vergelijken met Dorestad. Deze nederzetting is ook uitvalsbasis geweest van de Vikingen. Mijn interesse voor dit onderwerp is gewekt dankzij mijn werkzaamheden als redacteur en documentatieman in de Zeeuwse archeologie en erfgoedsector.

Je bent (of was?) ook medewerker van Archeologie Magazine en schreef eveneens boeken waarin naast de geschiedenis ook de archeologie van een plaats wordt beschreven. In welk opzicht verschilt het schrijven van een archeologieboek van het schrijven van een ‘algemeen’ geschiedenisboek? Of is er geen verschil?
Jan: Er zijn archeologieboeken in soorten en maten: veredelde catalogi, periode-overzichten, lokale publicaties, strikt wetenschappelijke en publieksuitgaven. Ik was betrokken bij de meeste van deze varianten die allemaal een eigen aanpak vergen. Het verschil met een ‘gewoon’ geschiedenisboek is dat niet de geschreven bronnen, maar het materiële erfgoed het uitgangspunt vormt, van sporen en vondsten tot landschappelijke structuren.

Even een zijpaadje uit persoonlijke interesse: archeologie wordt als een vrij moderne tak van de geschiedschrijving beschouwd, maar klopt dat wel? Groef men vroeger nooit oude gebouwen of graven op (los van het plunderen) om meer te weten te komen over onze voorouders?
Jan: Interesse voor het verleden is er altijd geweest denk ik, anders hadden we ook geen ontstaansmythen gehad. Vooral in de renaissance kwam de praktijk op om ‘oudheden’ te ontgraven en te verzamelen. De grens tussen schatgraven en wetenschappelijk onderzoek bestond nog niet, die dateert uit de negentiende eeuw. Bekende vroege egyptologen zoals Belzoni waren eigenlijk ook schatgravers.

Welk non-fictieboek was het moeilijkst om te schrijven? Waarom?
Jan: Moeilijk te zeggen, ik heb op heel wat onderwerpen zitten zweten. Je moet je steeds in een nieuw onderwerp inlezen en inwerken. Het begin is altijd moeilijk. Het is alsof je een berg opgaat, je nadert de top en dan wordt het allemaal steeds lastiger, en ineens merk je dat je aan de afdaling bezig bent. Het gaat sneller, makkelijker, je bent vertrouwd met het materiaal en daardoor wordt de research makkelijker en vloeien de ideeën spontaner. Ik kan wel een van de leukste non-fictietitels noemen: Brommers, gitaren en spandoeken (2005), over een halve eeuw pop- en jeugdcultuur in Zeeland. Het was onderdeel van een project met exposities en andere manifestaties. Veel medewerking gehad, mensen kwamen hun plakboeken aan de deur afgeven. Ook veel eigen herinneringen gebruikt uiteraard. Dit boek maken was een groot plezier.

Naast boeken schrijf je ook essays. Kaart je daarin dezelfde onderwerpen aan als in je boeken of hebben je essays een andere insteek?
Jan: De essays zijn meer persoonlijk en verkennend, ze bewegen zich ook meer in het grensgebied van ideeën- en literatuurgeschiedenis. Bijvoorbeeld een essay over de dichter Robert Graves en zijn Romeinse roman I Claudius, waarbij ook zijn theorieën over The White Goddess en historische waarneming aan de orde komen. Of een over de voorliefde van de Nederlandse socialistenvoorman Troelstra voor de Oostenrijkse schrijver Robert Hamerling, die qua ideologie totaal niet bij hem paste.

Waar publiceer je deze essays?
Jan: Ze verschenen en verschijnen vooral in tijdschriften als Optima, Hollands Maandblad, Ballustrada, onlangs eentje over het thema dubbelgangers in het vrij nieuwe blad de Baaierd. Maar over SF en fantastiek heb ik ook essays geschreven voor Holland SF bijvoorbeeld.

Een aantal van je essays is verenigd in het boek Methoden tegen de helderheid. Welke onderwerpen beslaan deze essays? Houden ze verband met elkaar?
Jan: Ze gaan over onderwerpen als de historische sensatie (een begrip van Johan Huizinga), fenomenen als de miniatuur, allerlei denkers en schrijvers en de vitale functie van zelfbedrog en illusie. De titel verwijst naar de romantische ‘versluiering van de werkelijkheid’, het boek wil een lans breken voor de regionen van het imaginaire en de dubbelzinnigheid. Het gaat uiteindelijk – en dan spiek ik even van de flaptekst – om “liegen met open vizier: het geneeskrachtige liegen van het zelfbewustzijn, de cultuur en de kunst”. Het zijn vitale illusies die zowel individuen als gemeenschappen nodig hebben om het leven aan te kunnen en niet uiteen te vallen.

Essays

Sinds de jaren negentig werkte je ook mee als coauteur aan geschiedenismethoden voor het basis- en voortgezet onderwijs, o.a. Bronnen (EPN) en Speurtocht (ThiemeMeulenhoff). Voor laatstgenoemde methode schreef je met Robbert Jan Swiers o.m. de inleefverhalen. Wat moet ik me daarbij voorstellen, bij inleefverhalen? Hoeveel vrijheid heb je als auteur bij het schrijven van zo’n verhaal? Ik neem aan dat alles geschiedkundig moet kloppen, maar mag je bijvoorbeeld het onderwerp zelf bepalen?
Jan: Die inleefverhalen waren stukjes fictie, om de kinderen op een verhalende en verbeeldingsrijke manier kennis te laten maken met historische thema’s en onderwerpen. De onderwerpkeuze en invulling waren voor ons als auteur vrij, binnen de kaders van het tijdperk. Het moest natuurlijk historisch wel kloppen en ik geloof dat we de onderwerpen tevoren ook voorlegden aan de hoofdredacteurs, maar dat weet ik niet meer zeker.

Heb je favoriete geschiedenisschrijvers?
Jan: Een al wat oudere Nederlandse historicus als L.J. (Lodewijk) Rogier, overleden in de jaren zeventig, spreekt me aan. Hoeveel feiten hij ook aan elkaar plakte, zijn proza bleef boeien en zelfs een genoegen om te lezen. Jacques Presser kon ook meeslepend schrijven. Johan Huizinga was eveneens een groot stilist, maar bezield van een impliciet elitisme dat mij licht tegenstaat. Pas een jaar of wat terug las ik De waanzinnige veertiende eeuw van Barbara Tuchman. Wat een kennis, wat een stijl, wat een geweldig boek! Je ziet: zelfs mijn favoriete historici behoren tot het verleden.

Hoe belangrijk is geschiedenis voor jou?
Jan: Rond mijn negende jaar kreeg ik er belangstelling voor, mede dankzij mijn moeder en een dorpsonderwijzer die geweldig kon vertellen. Ik ben nog altijd elke dag met geschiedenis bezig, ik kan me ook geen leven zonder voorstellen.

Wat kunnen we uit geschiedenis leren? Valt er iets te leren? Of ligt de waarde van geschiedenis elders?
Jan: Ik zei ooit tegen een scholier die een opstel moest maken: ‘Geschiedenis is volkomen zinloos.’ Hij keek me verbijsterd en bijna woest aan, wat moest hij nu? Ik bedoelde te zeggen dat al die praat dat je het heden niet kunt kennen zonder historische kennis flauwekul is. Het gaat op voor specifieke, kleine dingen, maar niet voor ‘de wereld’ als geheel. Ik ken heel wat mensen die niets weten van geschiedenis, maar zich heel aardig kunnen redden. En toch is geschiedenis onmisbaar en essentieel. Een samenleving zonder geheugenfunctie is als een individu zonder herinneringen: ten dode gedoemd.

Numeriek bekeken zijn je non-fictieboeken de grootste bijdrager aan jouw oeuvre als schrijver. Is dat op andere vlakken ook zo?
Jan: Het is ook min of meer door de omstandigheden afgedwongen. De non-fictie leverde de meeste publicatiemogelijkheden en opdrachten op. Als iets in een bepaalde richting eenmaal gaat lopen, versterkt zo’n beweging zich vaak en dat was bij mij ook zo. Nieuwe contacten, nieuwe kansen, nieuwe avenues die zich openden. Fictie verdween nooit naar de achtergrond, maar betekende vaak meer ploeteren om iets op een goede manier gepubliceerd te krijgen. Soms was er ook sprake van domme pech: uitgevers gingen op de fles, goedgezinde redacteuren werden vervangen door draken. Iedereen kent dit wel, het is het weefsel van je lot.

Tot slot: ‘L’histoire se répète,’ zeggen de Fransen, de geschiedenis herhaalt zich. Klopt dat, naar jouw mening?
Jan: Natuurlijk, maar nooit exact. Dat is ook een oorzaak van de blijvende fascinatie: het herkennen van vertrouwde patronen in een nieuwe omgeving, en in een andere tijd met andere actoren.

Volgende week het tweede deel van dit schrijfarcheologisch onderzoek, waarin we het met Jan J.B. Kuipers over zijn fictie hebben: thrillers, SF, fantasy, jeugdliteratuur en historische romans. Er is ook nog poëzie, die zullen we in een volgende laag (en een volgend deel van dit interview) bespreken.

 

© 2020 – 2024 Fantasize & Isabelle Plomteux

You cannot copy content of this page