web analytics
dinsdag, maart 19

Verdieping: Schrijven is iets waar al mijn inner voices het over eens zijn – deel 2

Mike Jansen voor zijn boekenkast

Door Deborah van Duin

In dialoog met Mike Jansen (2)

Het is inmiddels 18 november 2022. Het document waarin ik al ruim een week met Mike Jansen in gesprek ben over zijn korte verhaal De bron is een paar maal heen en weer geweest, met steeds nieuwe vragen en antwoorden. Lees het artikel hier. Het beginpunt van onze dialoog was mijn observatie dat schrijvers en lezers van genre op verschillende golflengten lijken te zitten daar waar het gaat om diepere lagen in genreverhalen. Mike heeft me al laten zien dat in De bron een boodschap zit over wat mensen als ‘waarheid’ aanmerken en hoe ‘experts’ invloed hebben zonder dat we ons eigenlijk afvragen wie zij zijn. Dit heeft hij verpakt in een verhaal dat er op het oog eenvoudig en Indiana Jones-achtig uitziet maar behoorlijk complex is. De ‘bron’ in het verhaal kan misschien het beste worden aangemerkt als een bepaald bewustzijn. Daarmee gaat de lezer dus zelf onderdeel uitmaken van het verhaal.

Ik ben vast niet de enige lezer die dit bij het lezen niet heeft gezien. Dat begrijp ik dus niet. In oktober, toen ik het verhaal voor het eerst las, heb ik er behoorlijk veel moeite voor gedaan, meer waarschijnlijk dan de meeste lezers. Waarom zo ingewikkeld dat vrijwel niemand het snapt? Met die vraag begin ik de hervatting van onze mailwisseling.

Kijkje in het proces

Op het randje van het acceptabele
“Je zei dat De bron bedoeld is als ‘vermaak, informatiebron, overtuigingsgeschrift, wetenschappelijk onderzoek en moraliserend relaas’. Je wilt ermee ook ongemakkelijke vragen stellen aan de lezer. Maar dan wil je toch ook dat die herkend worden? Het is allemaal zo verborgen. Leg je de lat niet te hoog voor je lezers? Of is het echt wat je zei: ‘Ik schrijf in de eerste plaats voor mezelf’?”

Er is een reden dat het ook als ‘vermaak’ kan worden gelezen. En ik vertrouw erop dat mijn stijl goed genoeg is om wat vragen op te roepen of zelfs een zoektocht naar kennis te ontketenen. Ik ga lezers niet dwingen iets te doen waar ze zich misschien niet happy bij voelen, dus de handreiking is er, voor wie hem aan wil nemen. En ja, het is dus allereerst voor mezelf. Een van mijn stelregels is dat ik, wanneer ik een verhaal na een paar weken teruglees, het weer uit wil lezen omdat ik mijn eigen verhaal ingetrokken word. Maar ik schrijf het wel zo dat iedereen er iets in kan vinden.

“Welke reden is er dan om het als ‘vermaak’ voor te schotelen?”

Het ligt in de noodzaak sommige zaken niet hardop uit te spreken. Sommige zaken die ik adresseer liggen op het randje van het acceptabele, maar ik schrijf het zo dat het anders lijkt dan het werkelijk is. Het korte verhaal In de dans van lichtjaren heb ik geschreven om het contrast tussen enerzijds relaties tussen personen van hetzelfde geslacht en anderzijds patriarchale instituten te tonen, maar er is een ondertoon van begrip voor de patriarchale insteek en de behoefte een bloedlijn voort te zetten en te verstevigen als biologisch imperatief. Moet ik dan hardop zeggen: ‘Lesbisch slecht! Hoera voor de handmaidens!’? Do I care? Nee. Wat mij interesseert is het contrast, hoe ver ‘men’ bereid is te gaan om een ideologie na te streven. Met op het eind een tranentrekker omdat er ook andere imperatieven zijn die net zo belangrijk kunnen zijn, zonder dat je daar iets aan kunt doen. Ik doe dat vaker. Soms bijna onbewust, omdat ik dan weer iets in mijn hoofd heb waarover ik vragen heb. Dus die verwerk ik in een verhaal, waarbij ik probeer mezelf antwoord te geven middels het verhaal.

“Voor mijn gevoel zit er ook wel een beetje een superioriteitsgevoel erin: ‘Kijk eens hoe slim ik ben, kijk eens hoe dom mijn lezers, ze zien niet wat ik eigenlijk zeg.'”

Ik voel me niet superieur of zo, ik reik lezers graag de hand om eens door mijn ogen te kijken naar de wereld. Niet omdat ik beter of slimmer of zo ben. Ik heb een bepaalde blik op de wereld en kan dat redelijk verwoorden op papier, dat is alles.

“Ik vind dat het Nederlandstalige genrewereldje niet bepaald het hart op de tong heeft liggen daar waar het gaat om betekenis en diepere lagen. In maart 2021 was er op Fantasize een kringgesprek over genre versus ‘Literatuur’, waaraan jij ook deelnam. Dat ging hoofdzakelijk over schrijfkwaliteit en dergelijke, niet over zoiets als wat jij in dit verhaal doet. Waarom is dat toch? Wat houdt bijvoorbeeld jou tegen om meer te vertellen over wat jouw thema’s zijn? In een recente HSF stond een interview met Auke Hulst, die gewoon pats-boem zei wat het thema van zijn roman was. Misschien voorkauwerig, maar wat een verademing!”

Dit is een discussie waarin ik me niet kan vinden. Ik lees wat ik leuk vind (meestal genre) en de meeste literatuur is voor mij saai en vlak. Misschien snap ik het gewoon niet. Als er iets is dat ik in mijn leven geleerd heb, is het wel dat ik eigenlijk nog maar zo weinig weet. Misschien prikkelt het mijn interesses niet. Qua pats-boem-thema ben ik bang dat het bij mij zelden zo simpel is. Dat heeft te maken met mijn innerlijke gedachtewereld. Wat die het best benadert is de roman Aristoi van Walter Jon Williams. Het wordt ook wel interne monoloog/dialoog genoemd. Daar heb ik een stevige vorm van. Enne, zoveel interviews doe ik niet. En de vragen die gesteld worden gaan meestal niet al te diep. Het is geen wisselwerking zoals wij die nu hier hebben opgezet.

“Toch is het geen eenvoudige zaak voor de lezer, zo’n De bron. Je moet bereid zijn tijdens het lezen dingen te checken, om zorgvuldig te lezen en steeds na te denken over woorden.”

And therein lies the problem. En meteen de reden om het verhaal tegelijk als ‘vermaak’ te schrijven. Veel lezers zijn niet geïnteresseerd in diepere lagen. Voor diegene die ze wel wil zien, zijn ze er, maar ik besef heel goed dat ik daarin een van de weinigen ben die zo schrijft. Wat ik wel doe is met bepaalde woorden mensen die er wel over gelezen of van gehoord hebben, triggeren op te letten op wat er allemaal speelt. Het gevaar is daarbij natuurlijk dat lezers allemaal verschillende interpretaties van het verhaal krijgen. Do I care? Nee. Elke twijfel, elk inzicht, elk vonkje nieuwsgierigheid dat ik opwek, is meegenomen. Het slechtste dat een lezer me kan vertellen is: ‘Nou, ik vond het een leuk verhaal.’ Want dat betekent dat het je niet aan het denken heeft gezet en dat je puur het vermaaklijntje hebt gevolgd.

De ‘sense of wonder’ als drager van gelaagdheid
“‘Veel lezers zijn niet geïnteresseerd in diepere lagen,’ zeg je. Kijkend naar verhalen die goed scoren bij EdgeZero zie ik dat lezers wel degelijk geïnteresseerd zijn in ‘iets’ onder de entertainment. Een recente winnaar, Pake Pollok van Joost Uitdehaag, had dat bijvoorbeeld. Zeg maar een moraal. Vrij veel genre heeft een moraal. Denk je dat lezers wel geïnteresseerd zijn in een boodschap, maar niet in een boodschap die diffuus is of moeilijk te vinden? Of die botst met hun eigen opvattingen?”

De meeste verhalen bevatten in de kern een niet te complexe moraal of boodschap, maar er zit wel degelijk iets in dat de schrijver wil duidelijk maken aan de lezer. Je noemt Pake Pollok, dat een schitterend geresearched verhaal is, waarin je duidelijk de waardering van de schrijver voor die persoon voelt. Tegelijk verwijst de historische persoon naar een moderne entiteit die zich op zijn beurt ook weer opwerpt als een strijder voor rechten van de gewone mens, want ‘gebaseerd op’. De schrijver waarschuwt in pakkende beschrijvingen hoe de wereld eruit zou kunnen gaan zien, als contrast met onze huidige maatschappij en hoewel het er donker uitziet, toont de schrijver ons een sprankje hoop. Ik kan er nog wel een bladzij over volschrijven. Joost is echt goed. Het verhaal doet wat hij wil dat het doet. Het informeert, waarschuwt en zegt: ‘Hou vol!’

En dan De bron… Spannend avonturenverhaal. Tot je goed gaat opletten. Waar Pake Pollok vrij dwingend is in beeld en richting, en je een gevoel van wanhoop geeft om uiteindelijk dan die hoop terug te geven, zit De bron vol met ogenschijnlijk onsamenhangende feitjes en weetjes die pas gaan werken als je als lezer een paar aanknopingspunten oppakt en de vrije associatie aangaat, waardoor je hopelijk nieuwsgierig wordt en meer informatie gaat opzoeken. Ik schrijf verhalen zo dat ze bij elke lezing nieuwe inzichten kunnen verschaffen, mits je ervoor open staat. Niet alle verhalen overigens, maar deze toevallig wel. Dat verhalen ‘fijn om te lezen’ zijn is altijd de eerste vereiste. Neem de lezer mee het verhaal in en vertel dan de complexe boodschap die er in veel van mijn verhalen zit. Snapt de lezer elk aspect? Vast niet. Leert de lezer iets uit wat ik heb geschreven? Meestal wel. Datis meegenomen. Sommige lezers duiken dieper het verhaal in en vinden dan meer.

Ik lees ook de jurycommentaren van De bron die Mike heeft meegestuurd en verbaas me erover, al is een verhalenwedstrijd natuurlijk niet de plek voor diepgaand lezen en zoeken, laat staan voor reflecteren en nog eens herlezen. Maar toch. De Waterloper is een belangrijke genrewedstrijd. De jurycommentaren zijn allemaal zorgvuldig en serieus, maar niemand heeft ook maar in de verste verte in de richting gedacht die Mike bedoelde met De bron. Ook in recensies van verhalen, hoe serieus die soms ook zijn, zie ik eigenlijk alleen maar reflecties op een oppervlakteverhaal. Dan zoekt men niet eens naar diepere lagen, lijkt mij.

Genrelezers houden vaak niet van literair proza, zelfs niet als dat in een spannend oppervlakteverhaal is opgenomen. Pas wanneer een ‘groot’ blad aandacht besteedt aan diepere lagen, worden mensen nieuwsgierig en gaan ze zelf nadenken en nakijken of ze hetzelfde zien of iets anders. Wat trouwens weer mooie eigen ‘waarheden’ oplevert. Denk nog eens terug aan De Duivelsverzen van Salman Rushdie.

Daar moeten we het dan toch eens over hebben met zijn allen, denk ik bij mezelf. Er valt me nog iets anders op. “Uit de jurycommentaren blijkt ook dat er vooral wordt getoetst aan de criteria van literair proza. Dus de psychologie van het personage, dat die zich op basis van drijfveren moet ontwikkelen in de loop van het verhaal. De vraag is maar of je daarmee genreverhalen met gelaagdheid ooit tot hun recht kunt laten komen.”

Genre is ideeënliteratuur. Er is vaak maar beperkt ruimte voor persoonsontwikkeling en ik moet (sprekend voor mezelf) apart aandacht besteden aan emotionele ontwikkeling. Ik kan het, maar het komt niet vanzelf. Daarnaast heb ik geëxperimenteerd met verschillende soorten emotie en ontwikkeling. Het enige dat bij een jury goed overkomt is heel expliciet melden hoe het persoon zich ontwikkelt. Subtiel met nuancering komt zelden tot nooit over. Frustrerend misschien, maar je leert ermee omgaan.

“Je gaf al aan dat je het liefste genre leest. Tegelijkertijd zit jij soms ook wel op de rand van wat ‘literatuur’ wordt genoemd, getuige je succes bij de Baarnse Literatuurprijs. Heb jij wel eens niet-genreverhalen geschreven? Wat biedt genre jou daar waar het gaat om gelaagdheid in je verhalen?”

Ik heb alles wel eens geschreven, tot en met sprookjes en pornografie aan toe. Genre geeft me speelruimte. De hang naar ‘sense of wonder’ is een ingang om soms de meest rare dingen bij lezers naar binnen te krijgen. In literatuur heb ik te maken met de realiteit, het alledaagse, en ik vind dat beperkend. Dat vinden de literairen ook, die schrijven hun beste werk op het randje van de realiteit. De speelruimte die genre geeft, zorgt ervoor dat ik meer en andere thema’s kan gebruiken, andere archetypes kan aanspreken, spelen met symboliek, grotere contrasten kan opwekken en veel meer informatie kan ‘verstoppen’ dan ik in een regulier, niet-genreverhaal zou kunnen doen. De ‘sense of wonder’ maakt lezers ontvankelijker voor de boodschap die ik wil meegeven, hoe bewust of onbewust die boodschap ook binnenkomt.

Ik heb absoluut boodschappen in mijn verhalen zitten. Vaak zijn die gericht op het tonen van verschillende kanten van een fenomeen en de excessen die daarin kunnen plaatsvinden. Mijn wereld is niet zwart-wit, eerder een schakering van grijstinten en wat randjes kleur. Door op een bepaalde manier mijn verhalen te construeren, kan ik die boodschappen bewust of onbewust bij lezers binnen krijgen en ze in ieder geval over zaken na laten denken. Wat ze er daarna mee doen is aan lezers zelf. Het is in ieder geval nooit een ‘moeten’. Als er al een boodschap of zendingsdrang in zit, dan verwacht ik dat die van de nieuwsgierigheid van de lezer zelf uitgaat. Ik vind het juist de kunst wanneer verhalen ‘an sich’ kunnen worden gelezen, terwijl ze zich ook lenen voor het analyseren en het zoeken van de diepere lagen.

© Abene Sebei via Pexels

Complex verhaal
Ik vraag hoe zo’n complex verhaal als De bron nu feitelijk tot stand komt.

Het begint natuurlijk met het thema, hier ‘Grimoires’. Dat levert research op. Dan zijn er zaken die ik zelf interessant vind om in een verhaal te stoppen. In dit geval ‘rare archeologie’. Grimoire heeft verbanden met het occulte, dus dat kwam er ook al snel bij. Ik ben redelijk stevig belezen. Mijn ouders kochten op mijn zesde een encyclopedie voor me omdat ik te veel vragen stelde die ze niet konden beantwoorden. Ik begon bij de letter A… Daarnaast leende ik ongeveer elke twee dagen zes boeken bij de bibliotheek en las ze in die twee dagen ook helemaal uit. En dat een paar jaar achter elkaar. Er staan zo’n 5000 boeken in mijn huis. Er staan heel veel meer boeken op mijn computer en ik kan aan alles komen, hoe obscuur ook. Bij het schrijven zit er vervolgens een hoop denkwerk in om een soort grootschalig idee neer te zetten en vervolgens weer klein te maken, zodat een hoofdpersoon het kan bevatten. Met alle kennis en ervaring die ik heb, is dit een vrij vloeiend proces. Ik kan me herinneren dat mijn originele plot/synopsis één A4tje groot was, met een regel of dertig aan steekwoorden en korte zinnetjes. Zodra ik genoeg informatie heb, begin ik met schrijven, meestal zo’n twee- á drieduizend woorden per dag. De hele tekst is doorspekt met kleine hints en verwijzingen die je soms pas na een paar keer lezen snapt. Ik weet zelf niet zo goed hoe ik dat doe, het is een bewust/onbewust proces/spel dat ik heb wanneer ik in schrijfmodus zit, waarbij mijn innerlijke dialoog op topsnelheid gaat en er feiten en inzichten uit de diepste krochten van mijn geheugen worden getrokken.

“Is De bron qua complexiteit (want ik vind het bepaald geen eitje) een beetje ‘karakteristiek’ voor een verhaal van jou met diepere lagen?”

De bron is wel een van mijn complexere verhalen. Zodra ik meer dan vier- á vijfduizend woorden schrijf, komen er automatisch meer laagjes in het verhaal. Dit verhaal won de deviantprijs, ofwel de prijs voor de grootste tegenstelling tussen de juryleden. Wat wel begrijpelijk is als je ziet hoe raar het eigenlijk in elkaar zit. Ik vermoed dat je bij ooit herlezen van het verhaal weer nieuwe aspecten tegenkomt. Dat is ook een reden voor mij om het zo te schrijven. Want ik ontdek zelf ook nieuwe dingen in mijn verhalen als ik ze teruglees: een verband waar ik me niet eerder bewust van was, een inzicht dat in het verhaal stond maar ik nooit zelf heb gehad en dan ineens zie. Ik denk dat Hund, dat in dezelfde wedstrijd meedeed, wat meer een entertainmentverhaal is. Het is meer gericht op het opwekken van spanning en zelfs horror dan op complexe zaken zoals in De bron. Ik was zelf erg tevreden over het verhaal Krinkling, dat in Wonderwaan verscheen. Minder complex dan De bron, maar vol met elementen die bevreemding moeten oproepen, vermomd in een horror/mysterie-jasje.

Een circulair verhaal blijkt Mike vaker in te zetten, sinds hij daar kennis mee maakte in Dhalgren van Samuel Delaney. Een voorbeeld van zo’n verhaal is De eindige strijd. Verder mag hij graag foreshadowing inzetten (soms opzichtig, soms subtiel, maar er is altijd wel iets), en ook archetypes, zoals in De bron. En kennis. (Mijn valkuil, waarvoor ik moet waken, is dat ik niet te veel een omgevallen boekenkast word.)

“Schrijven is in het algemeen een tamelijk private bezigheid. Leest je gezin je verhalen mee? Zij kennen je als mens goed, kunnen bepaalde thema’s of invalshoeken van verhalen plaatsen. Krijg je feedback, is er wisselwerking?”

Mijn kinderen lezen de hele dag. Maar de jongere zijn nu bezig met De Bieb-bende, Dolfje Weerwolfje en De waanzinnige boomhut. De oudste las in groep 7 of 8 al Tolkien en Robert Jordan en heeft zelf ook een en ander geschreven en gepubliceerd. Een enkele keer vraag ik zelf om feedback, maar dat is meestal om te zien of een schrijfexperiment oplevert wat ik denk dat het moet opleveren. (In de dans van lichtjaren was er zo een.) Voor echte input kom ik meestal bij Laura Scheepers of Roelof Goudriaan terecht.

De wereld als speeltoneel
‘Ik ben Johann de Vries. Geboren en getogen Haarlemmer,’ zo begint (en eindigt) De bron. Ik heb bij mijn eerste lezing in oktober al flink gespeurd naar de mogelijke relevantie van Haarlem in dit verhaal en kwam niet veel verder dan de historische Johann Faustus en de boekdrukkunst, een interpretatie (van mij als interpreterende lezer) die ik inmiddels wel passend vind in het verhaal. Toch vraag ik het.

“Waarom is Johann een Haarlemmer?”

Ik ben zelf Haarlemmer. Geboren in Leiden, opgegroeid in Haarlem. Johann lijkt op mij qua innerlijk.

“Johanns dagboek helpt hem om optimistisch te blijven. Hij hoopt dat hij op een dag via de visiekamer mensen kan bewegen een nieuwe expeditie te sturen, dit keer met moderne middelen en een begrip van de gebruikte technologieën van deze vreemde piramide. Dit straalt ook iets uit van een hoop dat opvattingen die niet tot de consensusrealiteit behoren nog eens gestaafd gaan worden door wetenschappelijke feiten.”

Inderdaad, ik projecteer hier een stukje van mezelf, de vele puzzelstukjes die ik heb gezien, waarvoor de huidige wetenschap geen sluitende verklaring kan, of wil, geven. Vraag je eens af welk nieuws je kunt vertrouwen op de ‘tel-a-vision’ of ‘tel-lie-vision’. Op macroniveau gekeken zou je alles in twijfel moeten trekken wat je niet met je eigen ogen hebt gezien. En dan nog. Het transhumanisme verklaart dat de wereld een construct van onze hersenen is, afhankelijk van de input van onze sensoren. En zoals ik zei: wie is de ‘arbiter of truth’? Elk heeft zijn eigen interpretatie van de wereld om zich heen. Dat sluit weer aan op het geheel aan normen en waarden die ingebed zijn in het opgroeien binnen de westerse wereld. En duidelijk niet de niet-westerse wereld, waar dit soms heel anders in elkaar zit.

“Hoe kijk je aan tegen religie, waarover De bron toch ook een en ander lijkt te zeggen?”

Religie is wat mij betreft een controlemiddel om de bevolking in het gareel te houden. Zodra er hogepriesters en andere ‘leiders’ opstaan, weet je dat het foute boel is. Dat neemt niet weg dat ik zelf wel het gevoel heb dat er meer is. Dat is overigens iets van de laatste dertien jaar. Voor 2009 was ik atheïst, na het overlijden van mijn eerste vrouw werd ik agnost.

“En ‘pseudowetenschap’? Je zei dat voorstanders en tegenstanders van de flatearth-theorie allebei steekhoudende argumenten hebben en dat je het gevoel hebt dat er hiaten of onwaarheden in de discussie zitten. Hoe zie jij dit?”

Wat buiten de ‘geaccepteerde wetenschap’ bevraagd wordt, is de reden dat we Out Of Time-artefacten vinden die vervaardigd zijn op een manier die we met onze moderne technologie niet voor elkaar kunnen krijgen. Gezien alle artefacten over de hele wereld die niet in de officiële versie van de geschiedschrijvingpassen, wil ik stellen dat die laatste niet klopt. Vragen over hoe het dan echt zat, worden keihard gepareerd en geridiculiseerd. Maar heel langzamerhand beginnen de archeologen en geschiedkundigen toe te geven dat er meer aan de hand was. Het lastige is: als ze hierover gelogen hebben, waarover hebben ze dan nog meer gelogen? Het lastige aan onze moderne wereld is dat je voortdurend wordt blootgesteld aan bewuste en onbewuste propaganda, waarin waarheid, wetenschap en feitelijk alles ondergeschikt wordt aan een een officiële versie… Je krijgt dus geen tijd meer om vragen te stellen, sceptisch te zijn of kritiek te uiten. Social media heeft dat aspect sterk uitvergroot wat weer geleid heeft tot zaken als de cancelcultuur en censuur van alles wat afwijkt van de consensusrealiteit.

“Ik heb het idee dat ik, als ik dit had geweten, De bron bij mijn eerste lezing veel beter had kunnen interpreteren. Weten wat een schrijver belangrijk vindt kan de lezer helpen om een verhaal te interpreteren. Op je website staat een interview naar aanleiding van je korte verhaal Fluxloos. Daarin vertel je veel over wat dat verhaal probeert te zeggen en wat jou bezighoudt. Maar dat is een unicum, is mijn indruk.”

Ze stelden ook goede vragen. Dat gebeurt niet zo vaak. Ik heb soms het idee dat ik niet als heel toegankelijk word ervaren.

Hier moet ik een beetje om lachen. “Zelf heb ik je in incidentele mailcontacten de afgelopen jaren ervaren als iemand die behoefte heeft aan grip op zaken.” Aan de andere kant wordt ook gelachen.

Grip op zaken, ja. Maar vanuit een perspectief van ‘het perfect willen doen’. Nog zo een: Als je wil dat iets goed gebeurt… Mijn schrijvend leven is een zoektocht naar medestanders, schrijvers met wie ik kan samenwerken en/of concurreren, om daarmee ook mijn eigen drang naar perfectie om te zetten in betere schrijfkunst. Daarom was Fluxloos bijvoorbeeld belangrijk voor me, omdat dat professioneel, in het Engels, gepubliceerd werd. $600 voor een verhaal van negenduizend woorden is geen kattenpis. Ik weet nu dus dat ik op dat niveau mee kan komen. Van publicaties waar ik niets, weinig of gemiddeld voor betaald wordt heb ik er zat.

“Welke plek heeft schrijven in al het lezen en denken? Je gaf aan dat je voor jezelf schrijft. Is schrijven een noodzaak voor je, of eerder een logisch gevolg van het lezen en denken?”

Noodzaak. Als ik niet schrijf word ik heel erg ongelukkig. Ik had het al over Aristoi. Schrijven is iets waar al mijn inner voices het over eens zijn, dan is er rust.

“Van inner voices kunnen er meerdere dialoogpartners in je hoofd bestaan, sommige rationeel, andere op een emotioneler niveau. Jij leest veel, je wilt al levenslang weten hoe dingen zitten. Beschouw je jezelf als een rationalist?”

Complexionist eerder. Rationeel, ja, soms tot op het autistische aan toe. Myers-Briggs INTJ-A, for what it’s worth. Het aanspreken van mijn emotionele ik, buiten schokkende gebeurtenissen, is een redelijk bewust proces voor me. De analyticus is nooit ver weg. Ik kan kil en rationeel overkomen, wat overigens niet betekent dat ik geen emotie ken, dat zit er absoluut, maar de rationele persoonlijkheid voert altijd de boventoon.

“Wat heb je met Vondel? Je verwijst er ook naar in Fluxloos.”

Heel kort: ‘De wereld is een speeltoneel. Elk speelt zijn rol en krijgt zijn deel.’ Die opmerking, dat de wereld een toneelspel is, dat heeft indruk gemaakt en heeft al van redelijk jongs af aan een deel van mijn wereldbeeld bepaald.

 

Over de auteurs:
Deborah van Duin (1969) bedrijft het fantastische in beeld en woord. Ze deelt de resultaten via de social media en haar website: www.deborahvanduin.nl. In haar beeldwerk verandert ze met behulp van analoge technieken foto’s van onze eigen wereld in wonderlijke werkelijkheden. Sinds een paar jaar werkt ze aan de mozaïekroman Cernach Park, bestaande uit verhalen waarin onze realiteit (wat die ook wezen moge) aan de tand wordt gevoeld. De afgelopen anderhalf jaar heeft ze op Fantasize en haar eigen website verschillende artikelen gepubliceerd over Jack Schlimazlnik.

In 1991 publiceerde Mike Jansen zijn eerste fantasyverhaal in het toenmalige Ator Mondis. Sindsdien heeft hij een aantal romans en bundels korte verhalen uitgegeven en een roman en een bundel in het Engels. Hij schrijft tegenwoordig voornamelijk in het Engels en vertaalt eigen werk naar het Nederlands en soms vice versa. Hij heeft al meer dan vijftig korte verhalen gepubliceerd, zowel in het Nederlands als in het Engels, waarvan het merendeel sinds 2012. Daarnaast heeft hij de King Kong Award (1992) en Fantastels (2012) gewonnen, evenals de Baarnse literatuurprijs en een flink aantal nominaties en shortlistnoteringen voor verhalenwedstrijden. Op uitgeefvlak verricht hij hand- en spandiensten voor Verschijnsel, Edge-Zero en voor JWKfiction in de USA.

 

© 2020 – 2024 Fantasize & Deborah van Duin

You cannot copy content of this page