web analytics
dinsdag, april 16

Vertelling Johan Klein Haneveld: De laatste der Parafanten

Door  Johan Klein Haneveld  Met mijn gehandschoende hand veegde ik de samengeklonterde sneeuwvlokken van mijn bril. Ik duwde me overeind op mijn zitplek. Op de vlakte voor ons was de voorste van de drie parafanten blijven staan. Hij hief zijn linker slurf boven zijn hoofden en liet de uiteinden ervan ritmisch heen en weer bewegen. ‘Hij wil weten hoe het met het kalf gaat,’ fluisterde Donald naast mij, zonder zijn ogen van de verrekijker los te maken. Onder zijn handschoen leek hij kramp te hebben in zijn vingers. Hij strekte ze uit, trok ze in, strekte ze weer uit. In hetzelfde rite als de slurf van de parafant. ‘Hij zegt dat hij de geur van de pleisterplaats kan ruiken.’ ‘Van de fabrieken eerder,’ mompelde ik. De indrukwekkende wezens reisden al bijna een week naar een niet meer bestaande bestemming. Achter ons maakte Joras een grommend geluid. Hij kon de parafanten vanaf zijn plek bij de zweefsloep niet zien, maar hield in plaats daarvan zijn blik strak gericht op de nog steeds bewegende hand van Donald. Zijn donkere gezicht toonde geen enkele emotie. Ik keerde me weer om naar Donald. ‘Wat zegt zij terug?’ De tweede parafant, iets kleiner, met lange rode kettingen over de flanken en een ring van verdorde bladeren om de staart, zwaaide met haar slurven. Haar gebaren kwamen op mij houterig over en ik kon er geen patroon in ontdekken. Donald haalde zijn schouders op. ‘Ze antwoordt dat hun kalf het nog wel even kan volhouden. Hij hoeft zich niet bezorgd te maken. Het kalf is sterker dan ze eruit ziet. Hetzelfde wat ze vanochtend beweerde, alleen toen geloofde hij haar ook al niet.’ De derde parafant had de andere twee ingehaald en kwam nu ook tot stilstand. Haar flanken trilden en haar twee slurven hingen bewegingsloos omlaag. Onder de huid van haar zes poten waren de individuele botten zichtbaar en de vlekken op haar rug waren niet zwart, zoals bij haar ouders, maar grijs. Er ontsnapte een dampwolkje uit de ademopening achter op haar kop. De grootste parafant tastte met een van zijn slurven in een buidel die op zijn borst hing. Er dwarrelde stof omlaag. Hij vond een dunne plantenstengel en reikte deze voorzichtig aan het kalf. De moeder maakte schokkerige bewegingen met haar slurven, terwijl ze heen en weer zwaaide op haar poten. Na een korte aarzeling slaagde het kalf erin de stengel aan te pakken en naar haar mond te brengen. De andere twee bewogen niet meer. De wind blies droge sneeuwkorrels tegen hun flanken. Ze vormden een wit patroon over de donkere cirkels op hun huid. ‘Het is maar een verdovend middel,’ fluisterde Donald, nog steeds zonder op te kijken. ‘We hebben die stengels getest. Er zitten nauwelijks calorieën in.’ Er klonk een diep, rommelend geluid als van een lawine. In de wijde omgeving waren echter geen bergen te bekennen. Dit geluid kwam van de parafanten. Op de borstkas van de grootste zwollen twee doorschijnende vliezen op en het geluid werd herhaald. Een sneeuwschaar vloog op van achter een witte wolstruik. Zijn doorzichtige vleugels ritselden voor hij meters verder weer neerdaalde. Het was dagen geleden dat we een van de bijzondere wezens hadden gezien. Toen de mensheid op deze planeet aankwam, kwam je ze overal tegen. Toen nog wel. De parafanten zetten zich in beweging. De middelste met de rode kettingen hield een van haar slurven naar het kalf uitgestrekt. Het kleintje leek wat minder te trillen en zwaaide zelfs een keer met haar staart. Ze leek weer in staat haar ouders bij te houden. ‘Niet lang meer,’ besloot Donald met een zucht. Hij duwde zichzelf overeind en klopte de sneeuw van zijn isolatiejas. Zijn verrekijker hing hij aan zijn gordel. Hij gebaarde met zijn hand naar Joras. Die richtte zich zonder iets te zeggen op uit zijn gehurkte positie. Zijn gezicht bleef uitdrukkingsloos. Hij activeerde de zweefsloep, die op zijn krachtvelden omhoogkwam. Het platte voertuig schommelde en het leek even of er kisten vanaf zouden glijden, maar Joras wist het snel stabiel te krijgen. Donald bleef staan, zijn hand op de neus van de zweefsloep. ‘Weet je de weg nog steeds?’ wilde hij weten. Alsof hij bij zichzelf naar binnen keek, leek de blik van Joras even te vervagen. Toen knikte hij. Tegelijkertijd maakte hij een cirkelende beweging met zijn wijsvinger. ‘Mooi,’ zei Donald, ‘We nemen de kortere route, zodat we tussen de parafanten en de pleisterplaats uitkomen. We moeten zorgen dat we de sondes voor zijn.’ Hij richtte zich tot mij. ‘Weet je zeker dat je met het plan wilt doorgaan, Linda?’ Ik knikte. Natuurlijk. De mensheid had al genoeg van deze planeet vernietigd. Ik had eraan bijgedragen die eerste jaren toen ik als destillatieprogrammeur werkte voor één van de chemiebedrijven. Toen ik tot inzicht kwam, was het echter al te laat. De populaties van de inheemse soorten waren al ingestort. De pogingen van onze groep om voor de overgeblevenen een reservaat in te stellen, waren op niets uitgelopen. Ik kon echter niet ook het laatste wat hier was overgebleven zonder strijd laten verdwijnen. Onze weg voerde door een veld van zeegroene spitsmossen. Op sommige stekels hingen de skeletten van kleine beesten. Door onze laarzen drongen ze gelukkig niet heen. Toen de kleine zon tot vlak boven de horizon was gedaald, bereikten we een meer van metersdiep stofsneeuw. Dit was de reden dat de parafanten niet langs deze richting konden. Ze zouden er zo diep in wegzakken dat ze nooit meer los zouden komen. We overnachtten in onze bubbeltenten bij de oever, door dun plastic gescheiden van de koude wind. Mijn metgezellen zeiden niet veel. Ze leken alleen belangstelling te hebben voor hun voedseltubes. Zelf controleerde ik de instellingen van mijn laserwapen en keek of de energiecellen nog genoeg vermogen hadden. De volgende ochtend vroeg bonden we onze sneeuwschoenen onder en voordat de zon op was, begonnen we aan de oversteek. De sneeuw was vlak, maar hier en daar vormden zich lage duinen. Een keer zag ik iets dat leek op een wit behaarde vin, die soepel onder het koude oppervlak wegzonk. Ik kon een rilling niet onderdrukken. Donald en Joras hadden niets gezien. Zij hielden hun blik strak gericht op de horizon. Af en toe leken ze elkaar iets aan te wijzen, maar zelf kon ik dan nooit iets bijzonders onderscheiden. Ze deelden duidelijk een kennis die ik niet bezat. Nog niet. Vroeg in de middag bereikten we de overzijde. We zochten een weg door een vallei tussen twee heuvels, waarbij de sloep een paar keer bijna vast kwam te zitten. Uiteindelijk kwamen we uit op een vlakte. Aan de horizon verrezen de hoge torens van de fabrieken, dicht op elkaar, alsof ze zichzelf warm probeerden te houden. Ze glansden nog, zo nieuw waren ze. Erboven dreven grijze wolken. Ik snoof. Zelfs van hier af was de geur van zwavel en chemische verbindingen opvallend aanwezig. ‘We zijn te laat,’ zei Donald opeens. Hij wees. Tussen ons en de fabrieksschoorstenen in liepen de  parafanten. De grootste van de drie hield voortdurend een van zijn slurven omhoog. Het vrouwtje gebaarde zenuwachtig. Ze leek iets sneller te gaan, maar hield zich dan weer in. Het kalf wankelde. Ze sleepte met een van haar achterpoten door de sneeuw en haar flanken waren zo mogelijk nog bleker dan eerst. ‘Hij wist dat ze het niet lang meer zou volhouden,’ merkte Donald op. ‘Daarom heeft hij haast gemaakt. Waarschijnlijk heeft hij ze de hele nacht laten doorlopen, in de hoop dat ze op tijd de pleisterplaats zouden halen.’ Joras kreunde. Hij liet zich tegen de zweefsloep zakken. Er stonden zweetdruppels op zijn voorhoofd. ‘Je kon het niet weten,’ zei Donald troostend. ‘En zij konden niet weten wat ze zouden aantreffen. Hun familie heeft de paden van generatie op generatie overgedragen. Ze hebben duizenden jaren langs deze routes gelopen.’ Duizenden jaren. Maar nu, in nog geen twintig jaar tijd, waren de pleisterplaatsen van de parafanten bijna allemaal verdwenen. De menselijke kolonisten hadden snel na hun aankomst in de hete bronnen kostbare grondstoffen gevonden, exotische koolwaterstofverbindingen die nieuwe types kunststof mogelijk maakten en deze hadden zij zich toegeëigend. Bulldozers hadden het weelderige groene mos rond de poelen platgewalst, buizen hadden het borrelende water opgezogen, verwerkingscentrales waren opgericht. Er waren wel activisten geweest die hadden gewaarschuwd voor de ontwrichtende gevolgen voor het ecosysteem, maar naar hen werd niet geluisterd. Er was toch ruimte genoeg? Trokken de parafanten zich dan niet terug in afgelegen gebieden? Maar al snel werden ook die delen van de planeet aantrekkelijk voor de ontginners. De een na de andere bron werd omringd door fabrieken. Toen veranderden de parafanten plotseling van tactiek. Ze vielen over de hele wereld de menselijke installaties aan, trokken ze omver, verscheurden de opslagtanks. Er viel niet met hen te redeneren. Terwijl op Aarde politici zich nog over het vraagstuk bogen, waren de kolonisten al lang en breed met hun systematische uitroeiing van start gegaan. Activisten zoals wij wisten daartegen maar weinig te bereiken. ‘We moeten ze zien in te halen.’ Donald trok zijn met bont gevoerde capuchon over zijn voorhoofd en kwam in beweging. Joras volgde hem, zijn vuisten gebald. Ik pakte het laserwapen en klikte het vizier open. De sloep kwam geruisloos achter ons aan. Het kalf was op haar voorste knieën gezakt. Ze probeerde zich weer overeind te duwen, maar haar pogingen leken geen succes te hebben. Haar moeder gebruikte één slurf om haar te helpen en zwaaide met de andere naar het mannetje. Deze keerde echter niet terug, maar richtte zich tot zijn volle hoogte op, alsof hij wilde voorkomen dat de anderen vanuit de fabrieken konden worden waargenomen. Donald keerde zich naar mij om. ‘Ik zie ze,’ zei ik snel. In de lucht tussen de pleisterplaats en de parafanten in waren drie schijfvormige sondes verschenen. Ze stootten luide staccato klanken uit, die zelfs mij op grote afstand mijn gezicht deden vertrekken. Dat was de wet immers; eerst moest er worden gewaarschuwd. De parafanten konden echter nergens anders heen. Elke andere overgebleven bron was buiten hun bereik. De grootste tastte met zijn slurven naar achteren op zijn lichaam en trok de twee speren los die daar met riemen waren vastgebonden. Hij tilde ze dreigend boven zijn hoofd. De sondes bleven toeteren. Langzaam dreven ze naar de drie wezens toe. Het vrouwtje hief haar hoofd op. De uiteinden van haar twee slurven trilden. Haar man bleef echter onbewogen. Hij sloeg de speren tegen elkaar. De middelste sonde schoot naar voren. In zijn oppervlak waren de lopen van geweren verschenen. Joras wendde zijn hoofd af. ‘Linda!’ blafte Donald. Ik begon te rennen. ‘Ze zijn nog te ver,’ riep ik over mijn schouder. Toch bracht ik mijn wapen omhoog. Elke seconde zou immers het verschil kunnen maken tussen leven en dood. Geratel. Op de schouders en de rug van de mannelijke parafant verschenen twee rijen rode gaten, perfect cirkelvormig. Meteen begon uit de wonden bloed op te wellen. Hij bleef echter overeind en wierp een van zijn speren naar de sonde. Hij raakte een stuurflap. Het apparaat schoot omhoog, waaide opzij en viel uiteindelijk na het voltooien van twee ruime cirkels op de grond. Zwarte rook steeg van de de inslaglocatie op. Nu kwamen de andere twee sondes in beweging. Ik keek door mijn vizier tot de lijnen samenkwamen op de dichtstbijzijnde en drukte de trekker in. Er verscheen een gat in de zijkant van het apparaat en hij kwam scheef te hangen. Hij viel echter niet. Ik mikte opnieuw. Het tweede schot was ook raak. Er droop een brandende vloeistof uit de plek van de inslag en de sonde stortte neer. De tweede sonde had zich echter verplaatst zodat ik hem niet meer kon zien. Hij bevond zich hoogstwaarschijnlijk achter de parafant. Deze verplaatste zijn gewicht en gooide zijn tweede speer. Het wapen had echter zo te merken geen enkel effect. Er klonk opnieuw geratel. Scharlaken bloemen openden zich op de voorste en middelste poten van het majestueuze wezen. De sneeuw onder hem kleurde roze. Hij zakte op zijn buik. De vliezen op zijn borst bolden op, maar ze waren nu opeens gevuld met bloed in plaats van met lucht. Een laatste salvo van de sonde. Een van de slurven van de parafant werd afgereten, een oog werd doorboord, en door een gat in de schedel spatten stukken hersenen naar buiten. De eens zo trotse man zakte in elkaar zonder nog een geluid te maken. Dood. De sonde was weer in het zicht gekomen. Hij had zich nu naar de moeder en het kalf toegekeerd. Ik had mijn wapen echter niet laten zakken en vuurde direct. Het eerste schot bleek voldoende; het apparaat draaide om zijn as terwijl het donkere rook uitspuwde en boorde zich vervolgens in een witte heuvel niet ver weg. Het steeg niet meer op. Joras had mij ingehaald. Hij wapperde met zijn handen, terwijl hij in de richting van de fabriekstorens staarde. Het was duidelijk wat bij wilde zeggen. Drie nieuwe sondes kwamen onze kant op. Donald stond naast hem. Hij kneep zijn ogen samen. ‘De andere twee zijn geen bedreiging voor de installaties. Ze zouden geen actie moeten ondernemen.’ ‘Ik blijf ze in de gaten houden’, verzekerde ik hem. En om de daad bij het woord te voegen, bracht ik mijn oog weer naar het vizier. Ik merkte dat ik mijn adem inhield. De schijven bleven in de lucht hangen op de plek waar de andere drie waren neergeschoten, niet ver van de dode parafant vandaan. Ze zoemden zacht, ergerlijk als enorme muggen. Ik waagde het een blik opzij te werpen. ‘Is er nog wat van hem te redden?’ Donald staarde naar het lichaam in zijn steeds groter wordende rode poel. Ik moest mijn vraag herhalen. Hij schudde van nee. ‘Het vrouwtje is onze laatste hoop.’ De tweede parafant had zich door haar poten laten zakken naast het verzwakte kalf. Het jonge wezen bewoog traag met haar dunne slurven. De moeder strekte af en toe een van de hare uit naar het lichaam van haar partner. Haar tweede slurf voerde een ingewikkelde dans uit. Ze wees naar de kettingen op haar flank, alsof die een belangrijke boodschap bevatten. Joras strekte zijn nek uit om haar gebaren beter te kunnen zien. Zijn lippen bewogen, maar ik kon geen woorden herkennen. De middag was al half voorbij toen het kalf stil bleef liggen, wat de moeder ook probeerde. Slechts af en toe ging er nog een trilling door haar flank. De drie sondes hingen na al die uren nog steeds op dezelfde plek, hun geweerlopen strak op de verslagen parafanten gericht. Donald keek op zijn horloge. ‘Het zal erom spannen, dat materiaal blijft niet lang vers.’ Hij slaakte een zucht van opluchting toen het vrouwtje opstond, de sneeuw van zich afschudde en in beweging kwam, weg van de pleisterplaats, terug langs het pad waarlangs ze ook was gekomen. Ze keek niet meer om naar haar dochter. Van de zweefsloep pakte Donald een medische koffer. Hij rende met grote stappen naar het bewegingsloze kalf. Even voelde hij aan de vliezen op haar borst. Kennelijk tevredengesteld haalde hij een naald uit de koffer en drukte die in de flank van het dier, tussen de middelste en de achterste poot in. Door dunne buisjes vloeide een ondoorzichtige vloeistof. Na een paar minuten trok hij de naald weer terug en sloot de koffer. ‘Er is nog genoeg om haar te kunnen klonen.’ Hij plaatste het materiaal terug op de sloep en wenkte ons. ‘We moeten ons haasten, ze kan nu elk moment instorten. Dan moeten we onze slag slaan, we hebben haar informatie nodig.’ Ik knikte. Joras liet de sloep al omkeren en de voetsporen van de overgebleven parafant volgen. Ik keek over mijn schouder. De sondes waren nog steeds niet naar de fabriekstorens teruggekeerd, maar ze maakten gelukkig ook geen aanstalten om ons te achtervolgen. Ik hing het laserwapen over mijn rug en haastte me achter mijn collega’s aan. We vonden de laatste parafant de volgende ochtend vroeg. Ze lag op haar zij tegen de helling van een heuvel. Vierpotige gierkoppen hopten een paar meter bij haar vandaan op en neer, maar durfden nog niet dichterbij te komen. De parafant hield haar hoofd opgericht en zwaaide met haar slurven. De ademopening in haar nek ging haperend open en dicht. Donald vroeg me de gierkoppen te verjagen. Ik loste een schot. Ze vlogen op en verdwenen achter een sneeuwduin. Zo’n grote buit zouden ze echter nooit lang alleen laten, we moesten dus snel zijn. Joras liet de zweefsloep naast de parafant tot stilstand komen, stapte af en hurkte vlak voor haar neer. Zijn vingers gingen open en dicht, terwijl hij naar haar slurven keek. ‘Ze is er klaar voor,’ concludeerde Donald, die hem aandachtig in de gaten had gehouden. Hij draaide zich naar mij om en pakte mijn arm. ‘Jij ook?’ Hij had het niet hoeven vragen. Dit was waarom ik met hem was meegekomen. Om een ras te redden, was het verkrijgen van genetisch materiaal namelijk niet voldoende. Dit waren intelligente dieren. Ook de kennis, de cultuur, moest daarom worden overgedragen. Gelukkig hadden wij daar een manier voor kunnen vinden. Het zou wel wat van mij vragen, maar het viel in het niet bij wat ik met mijn collega’s die eerste jaren van de planeet had ontnomen. Hoewel ik zeker was van mijn keuze, moest ik toch even slikken. Toen knikte ik van ja. Donald zuchtte van opluchting. Hij pakte het geweer van mij over en reikte mij de helm aan. Zijn gebaren hadden het gewicht van een ritueel. De ernst van het moment overspoelde mij nu ook. Ik slikte een grappig bedoelde opmerking in, trok mijn capuchon omlaag en zette het van binnen gevoerde instrument op mijn hoofd. Direct leek het alsof er duizenden mieren over mijn schedel kropen. Ik had sterk de neiging om te gaan krabben, maar voelde alleen het gladde plastic van het apparaat. ‘Het verdwijnt vanzelf,’ zei Donald geruststellend. ‘Wacht maar.’ Ondertussen spreidde Joras een zilverglanzende folie uit over het hoofd van de laatste parafant. Deze verzette zich niet. Wist ze wat er zou gebeuren, of was ze eenvoudigweg te ver heen? Van de folie liep een kluwen draden naar een doos op de zweefsloep. Mijn helm was met een kabel met dezelfde doos verbonden. Joras stak zijn arm omhoog. ‘Daar ga je,’ fluisterde Donald en hij drukte een knop in. Mijn besneeuwde uitzicht verdween en ik zag een ogenblik lang alleen nog zwart. Ik wist niet hoe lang het duurde. Mijn hoofd voelde vol aan en mijn gedachten leken zich steeds moeilijker aaneen te kunnen rijgen. Uiteindelijk stopte de vreemde sensatie. Toen ik bijkwam, zat ik op mijn knieën, een dampende geelbruine plek in de sneeuw voor mij. Ik proefde gal in mijn mond. Voorzichtig duwde ik mezelf overeind. Joras keek mij onderzoekend aan. Hij bewoog zijn handen. Eindelijk begreep ik wat hij wilde zeggen. ‘Welkom, nu ben je een van ons.’ Zij-die-de-zon-vermijdt rekte haar rug en krabde vervolgens met een van haar slurven op haar achterhoofd. Ze had te lang gelegen. Haar buik voelde leeg aan en haar mond was droog. Ze keek om zich heen. Ze stond op een veld van gras en mossen, met aan de horizon een smalle baan wit. Een paar gedrongen struiken waren de enige onderbreking van het landschap. De lucht was blauw. Te blauw, zei iets in haar achterhoofd, hoewel Zij-die-de-zon-vermijdt in haar leven nooit een andere hemel had gekend. Een paar meter bij haar vandaan stonden haar drie metgezellen. Haar ouders en haar oom. Ze waren nauwelijks groter dan zij en stonden op hun achterste benen. Waar hun middelste benen zich bevonden, wist ze niet. Ze hadden ook geen slurven, alleen een klein uitsteeksel boven hun mond dat die naam niet mocht dragen. Bovendien hadden ze zich in wel heel veel lagen dierenvellen gehuld. Maar ze stootten dezelfde geluiden uit als zij en met hun buigzame voorpoten konden ze praten in haar taal. Haar moeder kwam naar haar toe lopen. Ze begroette haar met schokkerige gebaren en vroeg haar of ze honger had. Ze antwoordde bevestigend. Haar moeder gaf haar een grote pluk twijgen. Vervolgens wees ze naar de rode kralen om haar hals. ‘De wegen van het volk zijn waarheid,’ zeiden haar handen, ‘overgeleverd van geslacht op geslacht, als een ketting vanaf het begin. Mijn woorden zijn die van het volk.’ Ze sprak haar na. De woorden voelden juist. Haar oom met het donkere gezicht stak zijn voorste ledematen op en complimenteerde haar met haar uitspraak. Tevreden liet Zij-die-de-zon-vermijdt haar vliezen trillen. Als de drie kleine wezens zeiden dat ze haar familie waren, geloofde ze hen. Zoals ze ook hun belofte geloofde dat er elders broers en zussen van haar leefden en zij hen binnenkort zou mogen ontmoeten. Ze kon erop wachten. Ze was namelijk niet alleen. Johan Klein Haneveld schreef acht boeken, waarJohan Klein Haneveld schreef tot nu toe acht boeken, waaronder, ‘De Krakenvorst, boek 2: Kartaalmon’ . Zijn korte verhalen verschenen onder andere op Fantasize, in de tijdschriften Fantastische Vertellingen en SF Terra en in de bundels Ganymedes 17, Wereldbedenkers en Tenenkrommende Verhalen. In 2018 zijn drie boeken van hem uitgebracht: verhalenbundel ‘Het teken in de lucht’, het boekje ‘Mieren en sprinkhanen’ en de far future SF-roman ‘De afvallige ster’.

You cannot copy content of this page