web analytics
dinsdag, maart 19

Vertellingen: De kleuren van Dalik – hoofdstuk 3 – Benne van der Velde

De kleuren van Dalik (deel 2, hoofdstuk 3)

Benne van der Velde

3

Met een gigantische dreun werd Dalik het bed uitgeslingerd. Daar werd hij op een bijzonder pijnlijke wijze wakker van. De grond trilde van weer een dreun, gevolgd door een gegrom zo diep en donker dat zijn haren vanzelf overeind gingen staan. Met moeite en nog half instinctmatig dwong hij ook de rest van zijn lijf om actief te worden en hij vond nét op tijd zijn evenwicht. Of vond het hem? Hoe dan ook, één seconde later en hij had de onvrijwillige kennismaking met een gigantische boomstam, die met een hels gekraak door het dak van de hut naar beneden kwam, niet overleefd. Hij strompelde in paniek de hut uit. Wat hij buiten aantrof was als een boze, kwade droom; heel even dacht hij dat hij nog moest dromen, want het was even onwerkelijk als verschrikkelijk.

Het dorp, zijn dorp, brandde. De hutten die niet in lichterlaaie stonden, werden door de schokken en het brute oergeweld dat hier aan het werk was in luttele tijd veranderd in hopen steen en verwrongen hout. Verder was er niets dan rook, stof en het gegil van vrouwen en kinderen in doodsangst. Het meest ongelofelijke was de oorzaak van al deze vernietiging; in het midden van wat eens een dorp geweest was, stond een monsterachtige verschijning van zeker vijf meter hoog. Het wezen leek uit weinig meer dan gedrongen spieren en een verschrikkelijke woede te bestaan. Het was een trol, maar groter dan elke trol die Dalik ooit had gezien. Dit exemplaar was in nog een opzicht aantoonbaar verschillend van andere soortgenoten. Een felle gele gloed omringde dit beest, een gloed die op verschillende plekken in vlammen veranderde, om daarna weer alle kanten uit te schieten, als was het op zoek naar iets om te verzwelgen. In het midden van de dichtbehaarde borst van de trol was de gloed verreweg het felst, als een punt van verzengend, levend vuur dat niet direct naar zich liet kijken, niet als je niet ter plekke blind wilde worden.

Dit alles drong zich in de duur van een paar tellen aan Dalik op, die zich daar zo snel niet tegen wapenen kon en die dan ook ademloos toekeek, net als die fatale dag ervoor, tot de trol ook hem in het vizier kreeg en andermaal een oorverdovend gebrul liet horen. Het kwam naar hem toe gestampt, een boomstam in beide klauwen geklemd, tot het vlak voor hem stond en keek Dalik met kleine gele ogen -voor een trol- opvallend intelligent en vals aan.
Toen… toen stond het stil en sprak met een stem die niet gemaakt was om mee te praten. Trollen praatten niet. Een schurend, brandend geluid, dat het monster met grote tegenzin leek uit te spugen.

“JIJ?” Het keek verbaasd en vol afkeer naar de jongen, voor zover trollen tot zulke mimiek in staat zijn.
“JIJ? … JIJ KLEINE NIETS. … JIJ DE BLAUW??”
De blauwe gloed die Dalik omringde werd feller. Hij zei nog steeds niets, maar voelde zich naarmate de gloed feller werd rustiger worden, in weerwil van alle signalen die zijn lijf hem toeschreeuwde. Een lijf dat weg wilde rennen, zo hard mogelijk. Nu was het geen shock die hem belette te handelen. De Trol brulde verrast. Uit ervaring wist Dalik dat wegrennen voor een woedende Trol zo’n beetje het domste was wat je kon doen en hij bedwong zich, met moeite. Als hij dan toch alsnog vandaag moest sterven, zou hij het verwelkomen. Maar wel eervol. Iedereen die hij kende was dood of stervende, dus waarom niet? Of hij zo moedig kon zijn, wist hij niet. De jongen dwong zichzelf de trol aan te kijken en hoopte dat deze zijn trillende lijf niet zou opmerken. Het monster schudde langzaam de lelijke kop, alsof het flink in de war was.
“JIJ DE BLAUW! … MAAR… HOE?? KRAATH WAKKER, WANT BLAUW NIEUW, BLAUW LOS! … MAAR… JIJ? JIJ… NIETS. … BLAUW ROEPT KRAATH! … KRAATH KOMT. … KRAATH KOMT VOOR VECHT! … KOMT VOOR… NIETS?” Dalik voelde de steen in zijn handpalm weer warm worden, net als eerder en hij herinnerde zich plotseling delen van wat er toen nog meer was gebeurd. Zou hij dat nog eens kunnen? De Trol verloor ondertussen snel de lust in het voortzetten van de monoloog.
“KRAATH! … KRAATH! …. NIETS, KRAATH KOMT VOOR BLAUW!”
Het monster tilde de boomstam hoog boven het enorme lijf en brulde andermaal.
Dalik stak zijn vuist recht voor zich uit, kneep zijn ogen dicht en opende zijn hand, de palm naar boven gekeerd. Weer volgde er een ontlading van blauwe energie, die knetterend uit zijn vingertoppen schoot.
“GEEF KRAA-“
De smalle bundel blauw licht raakte de trol niet. Uit zijn borst was een bundel geel licht geschoten dat met het blauwe botste en een alles verblindende ontploffing van licht ten gevolge had. Dat Dalik zijn ogen in een opwelling had gesloten, redde min of meer zijn zicht. Het duizelde hem. De trol was minder fortuinlijk en schreeuwde het uit. De kleine ogen bloedden. Maar naast de pijn klonk er nog iets anders uit het brullen door, alsof het monster eindelijk gevonden had waar het blijkbaar naar op zoek was geweest en wat het naar het dorp had gedreven. Het klonk als een triomf.

Wild en blindelings zwaaide de trol met de boomstam in het rond, huizen en Dleks op zijn pad verpletterend en ook de vlammen die het omringden laaiden weer op, hun weg zoekend naar alles wat kon branden.
“BLAUW!! GEEF KRAATH DE BLAUW!!”
Dalik werd niet geraakt door de boomstam of de vlammen. Steeds nét niet. Dat was schijnbaar puur geluk, want met wijsheid had het niets te maken. Hij rende als een dolle zigzag door de ruines, op de voet gevolgd door de kolos die weliswaar blind was, maar op de één of andere manier toch aanvoelde waar zijn doelwit zich bevond. Het enige dat Dalik op dat moment wist was dat hij meer ruimte nodig had en dat hij het monster, dat nu werkelijk buiten zinnen was, misschien de vlakbij liggende bergen in en het dorp uit kon lokken. Dit lukte, maar pas nadat het monster in zijn redeloze haat zo’n beetje het hele dorp had uitgemoord en met de grond gelijk gemaakt. Dalik had geen tijd om daarbij stil te staan. Gelukkig niet, stilstaan zou hem rap zijn leven hebben gekost. Nog meer; hij zou zich moeten realiseren wat hij verloren had en het onvermijdelijke verdriet toe moeten staan.

Dalik, met de trol in zijn kielzog, naderde de nauwe valleipas waar zijn vader en oom het leven hadden gelaten en hij rende op goed geluk tegen diezelfde helling op die door de rovers voor hun hinderlaag was gebruikt. Deze helling bestond uit losse stenen, grote en kleine, waartussen de struiken en de planten groeiden en Dalik gleed een paar keer bijna uit. Dat hij zo klein en licht was bleek nu een voordeel, want naarmate hij hoger kwam en de helling snel steiler werd, liep hij zowaar wat uit op zijn achtervolger. De trol, met dat sterke maar lompe lijf, kon bijna niet blijven staan en het gebrul kreeg naast de haat die eruit opklonk ook iets wanhopigs. De door de trol omringde gele vlammen die Dalik zochten deerden hem niet, zijn eigen blauwe gloed neutraliseerde deze. Wel raakte Dalik nu buiten adem en was bijna aan het einde van zijn krachten gekomen…

Hij draaide zich om en zag de Trol een tiental meters onder hem, uit alle macht proberend hem te volgen. Dit lukte niet, hoeveel pure kracht hij daar ook voor gebruikte. De begroeiing was op deze hoogte verdwenen en Dalik keek uitgeput om zich heen, op zoek naar iets dat hem kon helpen. Iets, wat dan ook. Het enige dat hij zag waren stenen, voor zover hij kon zien. De hele helling lag ermee bedekt. De trol kon niet verder omhoog komen, maar Dalik kon ook niet meer omlaag. Hij zat vast. Hij was verloren.

Dalik’s vechtlust verliet hem nu volledig en hij zakte door zijn benen. Hij kon niet meer. Hij was op. Zonder energie schopte hij tegen een kleine steen, wat er voor zorgde dat een paar andere kleine stenen loskwamen en van de heuvel afrolden.
Deze raakten grotere stenen, die ook loskwamen en die ook mee rolden.
De kleine lawine bereikte de trol, die het evenwicht daardoor definitief verloor en mee omlaag zakte, eerst traag maar gaandeweg steeds sneller, tot het viel en met een doffe, vlezige klap de dikke schedel openstootte aan een hele grote scherpe, uitstekende rots.

Toen de lawine en de trol beneden aan de heuvel tot stilstand kwamen, was laatstgenoemde bijna dood. Een laatste rochel en laatste stuiptrekking en het was voorbij. En Dalik, Dalik zat erbij en keek ernaar. Ondanks zichzelf begon hij te langzaam te grinniken. En te huilen. Weer. Voor de tweede keer in zijn jonge leven. Het grinniken ging over in een uitbundig, dwangmatig lachen en het huilen in een luidkeels janken. Dat kan wel degelijk samen gaan. Dalik deed het. Hij deed het een hele lange tijd.

Toen hij daarna, een tijd daarna, weer beneden aankwam, liep hij naar het lijk van de trol. Het monster was dood, daar was geen twijfel meer over mogelijk. In zijn massieve borstkas zag Dalik iets zitten. Het was een kleine, gele steen. Toen de jongen de steen wilde lossnijden met een gewone scherpe steen die hij van de grond had geraapt, gebeurde er iets geks. De gele steen liet uit zichzelf los en viel zo in zijn hand. Precies in zijn hand. Hij voelde prettig koel aan, bijna koud. Dalik grijnsde, stak de gele steen in zijn zak en liep door, al wist hij niet waarheen. Het maakte hem ook niet meer uit. Er was niets meer over.

Je vindt hoofdstuk 1 van De kleuren van Dalik hier

Je vindt hoofdstuk 2 van De kleuren van Dalik hier

Je vindt hoofdstukken 4 en 5 van De kleuren van Dalik hier

Je vindt hoofdstukken 5 en 6 van De Kleuren van Dalik hier

Over de auteur:
Benne van der Velde (1974) schrijft de laatste tijd het liefst sci-fi en fantasy, met als gevolg publicaties in SFterra, Fantastische vertellingen, The Flying Dutch, de Ganymedesbloemlezing editie 2016 en hier op Fantasize.nl. In 2020 was hij jurylid van de EdgeZero schrijfwedstrijd. Een heus ridderspektakelstuk (i.s.m. Hiekelien van den Herik) met gechoreografeerde zwaardgevechten in echte harnassen door enactment/theatergroep Ridderspoor werd in 2004 en 2005 o.a. in Het Archeon, tijdens De Kasteeldagen en op een Elfia-fantasyfair opgevoerd.

You cannot copy content of this page