web analytics
donderdag, maart 28

Vertelling: De schrijfmachine – Jennifer Bholasingh

Door Jennifer Bholasingh

De regenachtige storm veranderde Old Peace Town in een spookachtig stadje. De goten langs de straten stroomden vol met bladeren, uitgetrapte peuken en regenwater, terwijl Nick Cunningham op zolder achter zijn tweedehands Brother DeLuxe-schrijfmachine een sigaret zat te roken. Hij had het apparaat die middag aangeschaft bij Tony’s Thrift Shop. Het was een versleten ding, afkomstig uit het tijdperk dat Queen op de lokale televisie Bohemian rhapsody zong, de eerste Garfield-strip werd uitgebracht en Grease een wereldwijde blockbuster werd.
Laura had hem een preek gegeven toen hij die middag drijfnat hun woning binnenstapte en op de deurmat zijn schoenen droog veegde, met de zware koffer, waarin de schrijfmachine zat, in zijn handen. Ze had hem nog net niet naar buiten gegooid toen ze de gang binnen waggelde – een Dunkin’ Donut in haar rechterhand vastgeklemd – en met haar zware ademhaling een salvo op hem afvuurde; het betrof het gewoonlijke gelul dat hij moest kappen met het kopen van schijtzooi in een winkel waar men de oude poepluiers van kinderen nog een tweede kans wilde geven. Met verachtelijke minachtig in haar ogen, alsof Nick een zwakzinnige was die iets stouts had gedaan.
‘Koopsjiek. Jij bent koopsjiek,’ zei ze en zette haar tanden in de donut. ‘Kaf er nou eens mee.’ Kruimeltjes schoten uit haar mond en daarna likte ze de suiker van haar vingers. ‘Wah ga je eigenlijk koken straks?’
Nick had haar genegeerd, zoals hij altijd deed. Na het eten deed hij de afwas. Daarna waren ze samen naar bed gegaan. Nick lag zo’n twintig minuten met zijn ogen open naar de muur te staren. Het gewicht van zijn vrouw drukte een kuil in het matras en hij leunde zoveel mogelijk naar de rand toe, om niet haar kant op te rollen. Pas toen haar ademhaling steeds zwaarder werd en al snel overging in gesnurk, besloot hij uit bed te gaan en sloop stilletjes de trap op naar de zolderkamer.

De regen kletterde tegen de dakpannen en af en toe kraakte een van de houten spanten. De bureaulamp scheen met een zwakke lichtbundel over de vergeelde toetsen van de schrijfmachine. Nick drukte zijn sigaret uit in de glazen asbak en boog zich over de toetsen. Uit de schrijfmachine steeg een afgrijselijke lucht omhoog. Over de papiervoeding lag een deken van spinrag en stoffige slierten. Een strook afgescheurd papier stak naar buiten en hing naar achteren als een slappe hondentong – deze had er al ingezeten toen hij de machine in Tony’s winkel onder een laag kranten had gevonden.
Er zat een blauw inktlint aan de spoelen. Hij liet zijn vingertop over de rechterspoel gaan. Rits! Rits! Het ging wat stroef, maar er zat beweging in. De hendel begon zijn eerste sporen van roest te produceren en aan de voorkant waren opengebarsten lijntjes te zien. Nu hij boven de machine hing, viel het hem op dat er op de spatiebalk een haar lag. Lang en grijs. Wellicht van de vorige eigenaar, dacht Nick. Het uiteinde van de haar zat verstopt tussen de toetsen. Nick tuitte zijn lippen en blies een paar keer, maar de haar leek geen centimeter te bewegen.
Van beneden hoorde hij de deur van de slaapkamer opengaan, voetstappen over de overloop – gevolgd door het geruis van de spoelbak van de wc, die werd doorgetrokken.
‘Zeg, Nicholas,’ zei Laura vanaf beneden. ‘Het is verdomme half twee ’s nachts. Je zit toch niet achter die idiote machine van je?’
Nick draaide zijn hoofd met een nijdige blik naar de op een kier staande zolderdeur. Hij vond het verschrikkelijk als iemand hem bij zijn volledige naam noemde. Nicholas. Dat deed hem denken aan zijn alcoholistische vader, die hem altijd bij zijn geboortenaam riep als hij hem sloeg.
‘Nicholas?’
‘Mens, ga slapen of zoek een hobby…’ Of pak je koffer en sodemieter een eind op, wilde hij eigenlijk zeggen.
‘Zoek het lekker uit met die troep van je!’ Daarna klonk een knal van de slaapkamerdeur.
Nick keerde zich weer naar de schrijfmachine. Nog vorige week had hij gedacht om een scheiding aan te vragen en dat bemoeizuchtige wijf de scheidingspapieren onder haar neus te duwen. Dat is weer eens iets anders dan een donut met suiker. Ha!
De penetrante lucht hing als een rotte scheet boven de machine. Hij schoof zijn stoel naar achteren. De poten schuurden over de houten vloer. Dit ding is oud, zei een stemmetje in zijn hoofd. En het stinkt. Toch heb ik het gekocht. O God ja, ik heb weer een oud en vuil ding gekocht in Tony’s Thrift Shop. Hij keek de kamer rond. Een stellagekast stond vol met legpuzzels en op de vloer voor de boekenkast stonden stapels kartonnen dozen die uitpuilden van de gekochte rommel. Houten treinen en nooit gemonteerde jaren 70-lampenkappen staken over de flappen naar buiten.
Nick streek met zijn hand door zijn haar en blies zijn adem uit. Met een hoog zacht stemmetje fluisterde hij: ‘Koopsjiek. Jij bent koopsjiek.’ Is het heus? Wat de waarheid ook was, hij besloot een nieuwe Marlboro op te steken, om op z’n minst toe te geven dat hij hier wél aan verslaafd was. Hij blies de rook tegen de toetsen aan en kwam tot de ontdekking dat de grijze haar van de spatiebalk verdwenen was.
Op de hoek van de bureautafel lag een stapel printpapier. Met de sigaret tussen zijn wijs- en middelvinger gedrukt pakte hij het bovenste vel papier van de stapel en deed die in de machine. Nick liet zijn handen boven de toetsen hangen – de dampende Marlboro tussen zijn vingers geklemd. Met zijn wijsvinger sloeg hij de eerste toetsen aan. Het voelde zwaar. Het voelde verdomd ouderwets.

Mijn naam is Nick.

Hij zocht even naar de punt-toets.

Ik woon in Johnson Street nummer 145.

Spatie.

Ik ben al een ruim twintig jaar getrouwd

Hij draaide zijn hoofd even naar de zolderdeur en typte daarna:

met Godzilla.

Hij moest gniffelen toen hij de zin opnieuw las. Daarna zocht hij automatisch naar de Backspace-toets, en toen hij tot de ontdekking kwam dat deze er niet op zat (ha!), wilde hij het vel papier er als de sodemieter uittrekken. Hij gooide de sigaret in de asbak en gaf een ruk aan de bovenkant van het vel papier. Er kwam geen beweging in. Het blad gaf niets mee. Nick draaide aan de ronde knop aan de zijkant, maar er gebeurde weinig.
‘Christus,’ zei hij zacht. ‘Kom eruit, kreng!’ Kom eruit, voordat mijn vreetgrage vrouw dit leest.
Hij gaf nog een ruk aan het blad, dat geen centimeter meegaf. Uiteindelijk scheurde hij het stuk tekst dat hij had getypt eraf en verfrommelde het tot een prop die hij in de hoek smeet. Op dat moment hoorde hij een ritselachtig geluid uit de machine komen, iets wat niet meteen te plaatsen viel. Zo bleef hij even zitten. Zijn hart was er sneller van gaan kloppen en zijn mond werd droog.

Er volgde een stilte. Met de bureaulamp als enige lichtbron in de zolderkamer leek hij op een acteur uit een slechte horrorfilm. Regendruppels kletterden tegen de ramen. Een harde windvlaag stootte tegen het dak aan. Nick voelde de drang opkomen om de schrijfmachine terug in zijn koffer te zetten en hem bij de rest van de zooi op te bergen. Dit leek hem een wijs besluit, totdat hij plotseling een mechanisch geklik hoorde. De toetsen tikten naar beneden, verschillende letters begonnen tegen het achtergebleven papier te hameren. Nick gaf een klap tegen de zijkant. De binnenkant van zijn handpalm brandde ervan. Het getik ging verder. De idiote gedachte om de stekker uit het stopcontact te trekken, om het apparaat uit te schakelen, schoot door zijn hoofd. Hierdoor veerde hij uit zijn stoel en keek hij onverhoopt naar het stopcontact, dat aan de zijkant van het bureau zat. Zo stond hij even wezenloos te staren, totdat er een luidde ring! klonk, wat inhield dat er een nieuwe regel moest worden gemaakt door de hendel naar rechts te zetten en zo het papier verder te rollen. Dat kon de machine niet zelf doen. Toch leek dit allemaal gewoon te gebeuren. De hendel bewoog uit zichzelf, zodat er een nieuwe regel ontstond. Het getik stopte. Nick deed een stapje naar voren en begon te lezen. Wat hij zag, althans wat hij dacht te zien, maakte dat hij het opnieuw las. Gewoon om er zeker van te zijn dat zijn ogen hem niet bedrogen.

Nickcunninghamnickcunninghamnickcunningham

‘Wat krijgen we…?’ Nick rechtte zijn rug, zijn ogen zo groot als schoteltjes. Hij bracht zijn hoofd een stuk naar beneden om de letters één voor één na te gaan. Totdat de k-toets naar beneden sloeg, gevolgd door meerdere andere. Er klonk gehamer. Geram tegen het vel papier.

kijktussendetoetsennickkijktussendetoetsennickkijktussendetoetsennick

Ring!
Deze keer ramde hij met zijn vuist op de schrijfmachine. Hij sloeg nog eens, maar het veranderde niets, behalve dat hij zijn knokkels open had gehaald. Er sijpelden druppels bloed tussen zijn vingers door. Hij las de tekst zachtjes voor. ‘Kijk-tussen-de-toetsen?’
Automatisch wierp hij een blik tussen de metalen knoppen. Toen zijn ogen eenmaal zicht kregen op de binnenkant – metalen naalden die als griezelige insectenpoten naast elkaar zaten – zag hij iets bewegen. Het was grijs en het golfde tussen het mechaniek door, als de striklinten in het haar van een meisje dat in de wind staat. Nick griste de bureaulamp van de tafel en hield hem boven de toetsen. Nu kon hij duidelijk zien wat die geluiden produceerde. Haren, dacht hij, dit zijn verdomme grijze haren. De stank was nu overweldigend, alsof hij boven een open riool hing. De dingen in het apparaat golfden tussen de onderdelen door. Eerst dacht hij dat het er niet veel waren. Maar nu hij langer keek, werd duidelijk dat de machine vol zat met tal van die kolkende dingen.
‘Christus,’ fluisterde Nick. Zonder zijn blik af te wenden zakte hij terug op zijn stoel. De stank werd zo erg dat hij door zijn mond ademhaalde.
Op de hoek van de tafel stond een pennenbak gevuld met paperclips, geslepen potloden waarvan de gummetjes aangevreten waren, balpennen met het logo van Walmart erop en een briefopener met een ivoren handvat in de vorm van een jalapeño peper – een souvenir dat hij tien jaar geleden had gekocht tijdens een trip door Mexico. Hij pakte een paperclip en trok die uit elkaar tot een recht stuk ijzerdraad. De punt duwde hij tussen de toetsen in het midden en hij probeerde een van die haarachtige dingen eruit te vissen. In een flits draaiden een aantal haren rondom het ijzerdraad en rukten het tussen zijn vingers vandaan. Rats! Nick bleef verbijsterd kijken. Hij probeerde het opnieuw en stak het ijzerdraad tussen de toetsen, om zodoende een paar van die grijze draden te pakken te krijgen. Ook deze poging faalde; de paperclip werd het mechanische stelsel ingerukt, werd verzwolgen door de haren en verdween naar een plek in het apparaat – waar dat ook mocht zijn. Tegelijkertijd hoorde hij een zacht gesis en gekraak van brekende elementen. Alsof het ijzerdraad werd opgevreten door de grijze haren.
‘Allejezus nog aan toe,’ fluisterde hij.
Er sloeg een nieuwe toets aan. Jeng! Gevolgd door meerdere achtereenvolgende slagen. Jeng! Jeng!

Koopsjiekkoopsjiekkoopsjiekkoopsjiekkoopsjiekkoopsjiek

Nick voelde zijn spieren aanspannen. Deze keer pakte hij de zware plakbandhouder en ramde de antisliponderkant met een aanzienlijke kracht tegen het apparaat aan. Er klonk een klap. Heel even het geluid van een fatale botsing. Daarna, terwijl Nick opnieuw een ram wilde geven, begon een bos van die grijze dingen zich rondom de houder te wikkelen. Hij trok zijn hand snel weg, net op tijd, want de plastic plakbandrol knalde uit elkaar – de haren hadden zich in een rap tempo rondom de houder weten te draaien, als een spin die zijn prooi inpakt met een zijdedraad. Daarna draaiden ze zich stevig om de rest van de houder heen. Er klonk een hels gekraak dat hem deed denken aan zijn rechterarm, die hij als kind had gebroken toen hij tijdens het beklimmen van een boom uitgleed.
De haartjes in zijn nek gingen recht overeind staan. Hij staarde roerloos naar de schrijfmachine. Af en toe schoten er stukjes plastic tegen zijn gezicht aan toen de houder werd vermorzeld, zoals een papierversnipperaar dat doet. Deeltjes en scherpe splinters verbrijzelden onder de kracht van de haren en op en neer slaande toetsen. Het meeste verdween tussen de toetsen of werd door de grijze dingen naar beneden getrokken, net zo lang tot de gehele houder verpulverd was en er niets anders meer over was dan wat losse stukjes plakband.
‘Krankzinnig,’ fluisterde Nick en hij drukte zijn hand tegen zijn mond aan. Er spookte een akelige gedachte door zijn hoofd. Wat als die dingen mijn hand te pakken krijgen? Wat als ik er met mijn gezicht iets te dichtbij kom?
Hij zou naar beneden moeten sprinten, Laura wakker maken en de politie of iets dergelijks inschakelen. Hoe gek dit alles waarschijnlijk voor de telefooncentrale aan de andere kant van de lijn zal gaan klinken. Wat zegt u? Eetgrage haren in uw typmachine? U heeft te veel sciencefictionfilms bekeken, meneer Cunningham. Goedenacht. Klik.

© Sjoerd de Boer

Schreeuwen lukte hem niet; zijn luchtpijp leek inmiddels dichtgemetseld. Kunnen die dingen een heel lichaam naar binnen trekken? Zouden ze in staat zijn om… Hij stak zijn hand uit naar de pennenbak, trok de briefopener met het jalapeñohandvat eruit en hield het lemmet voor zich uit, bijna zoals een ridder dat met een zwaard zou doen. Alleen was Nick geen heldhaftige strijder, maar een koopsjieke accountant, die een nogal verkeerde aankoop had gedaan. Zeg maar.
Heel voorzichtig kwam hij uit zijn stoel omhoog. Zijn ogen waren op de schrijfmachine gericht – en de duizenden haren die tussen de toetsen krioelden, over de panelen gleden en sissend en krakend langs de rand van het bureau op de grond vielen. Zijn keel voelde droog en branderig aan.
Er werd weer een toets aangeslagen.
Jeng!
Als vanzelf sloegen de toetsen naar beneden.
Jeng!
Hij schuifelde achterwaarts richting de zolderdeur. Toen het gehamer voorbij was, ontkwam hij er niet aan de tekst te lezen.

kijktussendetoetsenkijktussendetoetsenkijktussendetoetsen

Kijk-tussen-de-toetsen. Dit gebeurt werkelijk niet, dacht hij. Ik moet naar beneden. Ik moet zorgen dat die machine vernietigd wordt, verbrand met benzine.
In een ruk draaide hij zich naar de deur om en hij wilde net een grote stap naar voren zetten toen er achter hem een luid sissend geluid klonk. Nick verstijfde, elke spier in zijn lichaam strak van de spanning. De ivoren jalapeño in zijn rechterhand geklemd.
Ondertussen was hij weer gewoon door zijn neus gaan ademen, hierdoor proefde hij een afgrijselijke smaak achter in zijn keel. Achter hem klonk er plotseling een overweldigend gekrijs tussen de toetsen vandaan. Het sissen ging over in gillen. Schel, krachtiger en heviger dan de hoogste vioolnoot. Er klonk geknars – helse kermen krasten door de kamer, gevolgd door fluitende ritselingen en gerammel.
Die dingen waren eruit aan het kruipen.

Nick rende naar de deur. ‘Laura!’ schreeuwde hij. ‘Lau…’ Zijn stem verstomde toen een kluit grijze haren langs zijn hals draaide en hij met een ruk naar achteren werd getrokken.
De haren trokken hem naar de schrijfmachine; hij knalde tegen de rand van het bureau. Zijn gezicht werd tegen de voorkant van het apparaat geduwd. De stank van het haar was nu zo afstotelijk, dat Nick moest kokhalzen. Zijn voeten spartelden en trapten doelloos alle kanten uit en zijn longen begonnen te branden. Er kwam een gorgelend geluid uit zijn keel. Hij gaf een harde trap tegen de stoel aan, die op de vloer kletterde. Met zijn linkerhand hield hij de bos haren vast boven zijn hoofd, zodat hij met het lemmet van de briefopener kon snijden. Er klonk opnieuw een krijsend gegil toen Nick een gedeelte van de bos afsneed en hij iets meer lucht kreeg, doordat de druk op zijn strottenhoofd afnam. Zo snel als hij kon sneed hij de rest door. Grijze plukken vielen op de grond.
Gegil – gekraak.
Uiteindelijk wist Nick zich uit de wurggreep los te maken. De lokken afgesneden haren schoten terug de machine in. Zijn keel brandde en hij voelde een snijdende pijn rondom zijn hals. Er dansten vlekjes voor zijn ogen.
Nog altijd kon hij moeilijk ademhalen; het was alsof hij door een rietje lucht naar binnen zoog. Hij wierp een snelle blik op de deur. Hij zou dezelfde afstand moeten afleggen als hij zojuist had gedaan, om uit die verdomde zolderkamer te komen.
Over de toetsen kronkelden haren. Sommigen schoven naar beneden en vielen op de grond. Kropen langzaam langs de zolen van zijn pantoffels.
Nick wist dat als hij opnieuw zijn rug naar die dingen zou toekeren, hij voor een tweede keer gegrepen werd. Misschien zouden ze deze keer wel met meer komen, dan zou hij het niet meer voor elkaar krijgen zich los te snijden met de briefopener. Dus bracht hij zijn hand naar het pakje sigaretten, pakte het op en tikte er een saffie uit. Van roken was hij nog altijd niet doodgegaan.
Hij stopte een sigaret tussen zijn lippen en bracht het vuurtje van zijn Walmart aansteker naar het uiteinde toe. Hij gooide het pakje Marlboro op de toetsen. Onmiddellijk schoten er honderden grijze dingen overheen. Het cellofaan kraakte toen het in elkaar werd verfrommeld.
Even sloot Nick zijn ogen. Voelde de rook door zijn longen kringelen – dit was geen moment waarop hij genoot, Jezus nee, het was het moment waarop hij zich voorbereidde op een tweede sprint naar de trap toe. Hij gooide de rokende sigaret op de schrijfmachine en draaide zich om.

Deze keer kwam hij niet verder dan halverwege. Een gigantische hoeveelheid haar rolde zich om zijn hoofd en keel en borst. Nu kon hij niets meer zien. Het laatste wat hij hoorde was een geluid dat van beneden kwam. De slaapkamerdeur ging open (Poeh! Eindelijk! Mijn vrouw is ontwaakt! Weliswaar veel te laat. Maar ach, we moeten niet klagen!), voetstappen klonken over de overloop.
‘Nicholas?’ riep Laura – half slaperig. ‘Wat ben je in jezusnaam aan het doen?’ Ze gaapte.
Nick werd met kracht over de vloer gesleurd, ademloos en verblind door de haren rond zijn hoofd en hals. Laat het me niet die machine intrekken, dacht hij nog, God vertel me alsjeblieft dat zoiets onmogelijk is. Ik ben een volwassen man van een meter tachtig, ik weeg vijfenzeventig kilo… Zijn schouder beukte tegen de poot van de omgevallen bureaustoel aan.
‘Zit je naar blote vrouwen te kijken? Naar die smerige videotapes uit de jaren 70?’
Hij zwaaide met zijn armen. Weldra werd hij met een flinke smak voorover tegen het bureau aangesmeten en zijn handen werden naar voren getrokken door een leger haren. Ze rukten zijn vingers tussen de toetsen, trokken ze naar binnen. Eerst zijn vingertoppen. Er welde een helse pijn op in zijn handen. De bovenste kootjes spleten open.
‘Nicholas?’
De toetsen tikten woest op en neer. Jeng! Jeng! Er vlogen warme bloedspetters op zijn armen. Tranen sprongen in zijn ogen. Alles werd verbrijzeld tussen stalen pinnen en kolkende haren. Er klonk gekraak toen zijn handen uiteen spleten. Hij hapte naar lucht, hierdoor zoog hij een aantal haren naar binnen en begon te kokhalzen.
Zijn armen volgden zijn handen de schrijfmachine in. Nick gaf nog een zachte kreun. Alle lucht was nu uit zijn longen verdwenen. Een aantal haren schoten in zijn keel en hij trapte tegen een van de kartonnen dozen met daarop jaren 40-strips geschreven.
Er klonken voetstappen op de treden. Gekraak van hout.
‘Nick…’
Laura kwam verder de trap oplopen. Langzaam, stapje voor stapje. Haar gehijg was heel vaag hoorbaar. ‘Zeg, hoor je me wel?’
In een waas wilde Nick de kluit haren van zijn hoofd trekken, maar toen hij zijn armen omhoog wilde maaien, kwam hij erachter dat hij deze niet meer had – ze waren volledig opgeslokt. De baal om zijn hoofd werd strakker aangetrokken en hij zag korte flarden van zijn leven voor zich; zijn bezopen vader (Nicholas! Nicholas!), zijn huwelijk met een vrouw die hij verschrikkelijk haatte (wah ga je eigenlijk koken?).
Zijn hoofd werd naar voren getrokken en zijn hoofdharen werden naar het mechaniek van de toetsen gerukt. Is dit waar alles eindigt? Was dit mijn leven? Hij schudde zijn hoofd heen en weer in een poging los te komen, maar zijn huid begon van zijn schedel te scheuren. Bloed vloeide de toetsen in.
De haren in zijn keel kronkelden verder naar beneden. Felle lichtflitsen dansten voor zijn ogen. Hij beukte zijn knieën tegen de vloer, toen zijn schedel de schrijfmachine werd ingetrokken en de toetsen als weerhaken door zijn hoofd begonnen te rammen. Zijn blote voeten schopten tegen de omgevallen lampenkappen.
‘Zeg verdomme iets!’ klonk er vanaf de trap.
Nicks mond liep vol met bloed, dat zich mengde met de haren in zijn keel. Er klonken dreunen, vernietigende kermen van de toetsen die zijn hoofd vermorzelden.

De regen tikte tegen het dak. De spanten kraakten.
Eindelijk werd de zolderdeur geopend. Er klonk een doffe gil. Nick zag en voelde niets meer. Geen warme tranen, geen helse pijn, geen kronkelige haren.
De ruimte om hem heen was veranderd in een akelige duisternis.

 

Dit verhaal wordt opgedragen aan Charlie en Jolanda.

 

Over de auteur:
Jennifer Bholasingh, (‘s-Gravenhage, 27 februari 1990).
Als kind schreef ik dagelijks in een zelfgemaakt dagboek of tekende ik stripboekjes en verzon er verhaaltjes bij – dit deed ik ook zonder pen en papier. Mijn fantasie sloeg graag op hol.
Op mijn 13e schreef ik mijn eerste enge verhaal (een heel slecht verhaal) over moordlustige trollen, een vertelling die achteraf tot het horrorgenre zou behoren. Onbewust hield ik toen al van macabere dingen. Eigenlijk was dit mijn laatst geschreven verhaal als tiener. Pas veel later – een jaar of 17 ongeveer – zou ik weer in de pen klimmen.
Op dit moment werk ik als tandartsassistente in een kleinschalige praktijk, die zich bevindt op de begane grond tussen de vochtige kelders van een flatgebouw. Een plek die men liever mijdt…
Vanaf 2020 ben ik opnieuw gaan schrijven en kwam erachter dat ik eigenlijk het liefst over stoffige kelders, griezelige spinnen en bezeten beesten vertel. Ik hou van monsters, schurken en gekke actie, in alle vormen en maten. Aards of onaards. God zij geprezen voor hun bestaan.
Uiteraard ben ik zelf ook bezeten, alleen dan van films en schrijvers die in dit geweldige genre verhalen vertellen. Denk hierbij aan Daphne du Maurier, Howard Lovecraft, Stephen King, Lee Child (gewoon voor de heerlijke actie).
Op dit moment ligt mijn focus op het verbeteren van mijn schrijfvaardigheden – ik hoop steeds iets mooiers neer te zetten – ik werk dagelijks aan korte verhalen en een manuscript waarvan de eerste versie toch echt eens af moet.
Verder zou ik het geweldig vinden om Godzilla te adopteren en een kop koffiedrinken met Predator en Alien.
Met mijn verhalen hoop ik de lezer te entertainen, puur voor het amusement.

 

Over de illustrator:
Sjoerd de Boer:
“Ik heb het nog nooit gedaan, dus ik denk dat ik het wel kan.”
Voor mij is dit een van de meest iconische zinnen ooit, vaak gekoppeld aan het even iconische kinderboekkarakter Pippi Langkous van Astrid Lindgren. Het is een basis voor zelfvertrouwen, een positieve instelling en het aangaan van uitdagingen. En als je er dan voor gaat, dan moet je in mijn ogen ook doorzetten! Maar wie ben ik? Ik heb door de jaren heen een rugzak vol kennis en ervaringen opgedaan als onder andere auteursbegeleider, vormgever, schrijver en projectredacteur en nu ook als illustrator. Meer weten? Bezoek mijn website: www.vanverhaaltotboek.nl

 

© 2020 – 2024 Fantasize, Jennifer Bholasingh & Sjoerd de Boer

You cannot copy content of this page