web analytics
vrijdag, april 19

Vertelling: Anatha – deel 1

Een verhaal van Terrence Lauerhohn in 3 delen.

De zon verdween zinderend rood achter de aardse horizon. Tane zuchtte, elke dageraad confronteerde hem met de gruwelijke waarheid, dat de ster uitdijde en heter werd. Deze gewelddadige zelfverbranding was haar trage zwanenzang. Haar hitte werd langzaamaan te veel voor het leven op de werelden en in de biotopen die rond haar cirkelden.
‘Jij bent niet schuldig. Niemand kan jouw gezang stoppen,’ zei Tane met zijn blik strak op het hemellichaam gevestigd. ‘Al het vernuft waarover de mensheid beschikte, al hun techniek. Ze hadden moeten vertrekken.’ Hij beet op zijn onderlip tot hij de pijn voelde. ‘Nee, grootheidswaan liet hen deze weg inslaan. En ze plaveiden dat pad met zelfbedrog.’
Hoogmoed komt voor de val. Een van hun eigen wijsheden. De zwartgallige gedachte was niet spottend bedoeld. Maar hij zat nu wel in deze nare omstandigheid omdat het gezegde letterlijk uitkwam. Getroffen door een bitter humeur verruilde hij het uitzicht voor een blik op de aarde. Onveranderd voor het blote oog prikten de zonnestralen in dikke lagen rook en radioactieve dampen. Daar waar ooit de beschaving was, bleef het koud en donker. Geen plaats waar leven zich kon handhaven. Hij voelde zich net zo mistroostig als het landschap. ‘Mentor had me nooit aan moeten zetten.’
‘Jij bent het enige functionerende H-Zèta-exemplaar dat Mentor heeft kunnen opsporen, Tane.’
Kille logica, jaloersmakend. ‘Was ik maar net zo verstoken van emoties als jij, Computer.’ Zijn situatie betreurend schudde hij zijn hoofd. Computer was beter af dan hij. Eenzaamheid kende het apparaat niet.
‘De Ik-module is een specifiek kenmerk van het Humanoïde Zèta-ontwerp. Na inschakeling staat een bewuste beleving van de geselecteerde identiteit onomkeerbaar vast en…’
‘Zwijg.’
Computer gehoorzaamde onmiddellijk.
Tane liep naar het scherm dat hem een panorama gaf op de rokende puinhopen van de wereld.
Hij liet het uitzicht expres tweedimensionaal en hield zo de werkelijkheid afstandelijk. De camera die de beelden uitzond, zweefde met duizend andere boven de ruïnes van een der grotere steden. “De Verenigde Lagerdelta” heette de stad, die de overgebleven hoek van het verder verzonken continent Arctica bedekte. Het waren de laatste bouwvallen die doorzocht moesten worden. Eens was het een trotse megalopool. Nu een necropool, met gebroken torens die tot boven de wolken reikten. Grafzerken.
De zoektocht bleef tevergeefs. Maanden waren voorbijgegaan. Andere weldenkende Zèta’s had hij niet ontdekt tussen de verbrokkelde resten van de beschaving. Tane vervloekte de teloorgang. En hij vervloekte de emoties en het inlevingsvermogen die hem aan het piekeren zetten. Mentor was er voor zijn dood in geslaagd hem deze bekwaamheden te geven, zodat hij gelijkwaardig aan de menselijke soort zou zijn. De vier letters die het woord mens vormden, brandden en verkoolden sindsdien zijn kunstmatige geest en bleven dat doen, tot ze hem hadden gehersenspoeld en hij als menselijk wezen uit de as herrees. Een verwijt aan zijn leraar en opvoeder schoot door zijn brein. De gevoelsmatige gedachte wakkerde het innerlijke vuurtje extra aan.
Het beeld verschoof naar gruwelijkere details. Daar, beneden in de verbrokkelde straten, lag wat over was van de mensheid. Gebleekte beenderen. Gedroogde vellen huid, over de botten gespannen. Lege oogkassen staarden hem aan. Vroegen de kadavers hem om vergiffenis voor hun daden? Dan vroegen ze tevergeefs, want vergeving was niet aan hem. Zelfs als hij het recht had om te vergeven was hij daartoe niet bereid. Dus ging hij hen uit de weg en liet de camera’s op een zo groot mogelijke hoogte zoeken naar wat belangrijker was.
Een van hen registreerde plots een energiepiek.
‘Niet van organische oorsprong,’ deelde Computer hem mee.
Tane verstelde de lenzen van de camera. Een van de ontelbare dwalende robots verscheen in zicht. Tane benijdde deze mechanieken, aan hen was geen zelfbewustzijn opgedrongen.
Deze gefabriceerde dienaar zocht naar zijn menselijke meesters. Zij hadden het apparaat ooit opgedragen niet nutteloos te zijn. Gehoorzamend aan dat gebod tilde het de overblijfselen van een vrouw op, tuurde naar de schedel, in de holle gaten waarin eens een ziel huisde. Het vroeg om een opdracht en wachtte op antwoord. Emotieloos gooide het apparaat de resten neer toen een bevel uitbleef.
Tane gaf de machine wel een commando, waarna het mechaniek vertrok om zich bij de overige, armzalige gereedschappen te voegen waarmee hij de aarde moest zien te repareren.
Dezelfde camera registreerde geluid, nog voordat er iets te zien was. Fladderen, rijten, bijten.
De lenzen focusten op een wild bewegende schaduw. Snijdende nagels schitterden rood in het avondlicht, door het vocht dat ervan af droop. Deze gekromde dolken rukten aan de ledematen van een kadaver.

© Gidion van der Swaluw

De prooi was dierlijk, bleek na een analyse. Het gedrocht dat hem gedood had was echter dier noch mens. Wat daar stond, voorovergebogen, kwijlend, vretend van de brij in de buikholte, bezat bovendien geen kunstmatige onderdelen. Het was een persiflage op het leven, ontsproten aan verziekte geesten.
Twee snijvlakken van ivoor, kunstmatig geëvolueerd tot staalhard materiaal, scharnierden vanuit de zijkanten van de bovenkaak en reten moeiteloos door taaie lappen huid. Krachtige kaken spleten de beenderen om bij het merg te kunnen. Gitzwarte facetogen keken in het rond tijdens de vreetpartij. Het onding stond hoog, op vier ledematen die niet eindigden in hoeven, klauwen of voeten, maar in zwarte pieken. Satan zelf zou een wezen als dit niet eens in zijn helse legers toelaten en daarmee de schepping van de Drie Goden bestrijden. Alleen de schepping zelf kon zo wreed denken en zulke wangedrochten verzinnen om hun veldslagen uit te laten vechten.
Het monster sloeg regelmatig met zijn gerafelde vliezen, die de soort tot de huidige heersers van het luchtruim maakten. De vlerken en de vlijmscherpe schaar aan het uiteinde van de bek gaven het wezen zijn soortnaam, hemeltand. Ook dit exemplaar deed hetzelfde als waar al deze gedrochten voor waren ontworpen en ingezet. Het doodde. Alles wat deze mutanten levend aantroffen, vermoordden ze en vraten ze op. Zo wakkerde de mensheid zijn eigen uitroeiing aan. De ondieren luidden daar jaren later weer het eind van in, samen met de door hun makers losgelaten bommen en de niet te beteugelen pandemieën. Tane gromde, zeer binnenkort was er naar alle waarschijnlijkheid niks anders meer over om uit te roeien dan hemeltanden.
Een monsterlijke poot belemmerde een fractie van een ogenblik later het uitzicht. De pin aan het uiteinde verbrijzelde de lenzen. Blijkbaar zag de mutant de camera aan voor voedsel. Op de achtergrond hervatten de geluiden van de slemppartij zich.
Tane draaide het streperige beeld weg en schudde zijn hoofd. Mentor had de planeet aan hem overgedragen. Inclusief dit soort besmettingen. Er wachtte een eerste taak. Een reiniging. Zachtmoedig als Mentor hem had gemaakt, stoorde het hem dat hij nu moord rechtvaardigde, op dezelfde wijze als de mens altijd had gedaan. Zijn hand ging naar een knop, om alle hemeltanden die er huisden met het geweld van tientallen bommen te overspoelen. Zijn wijsvinger trilde.
Een schreeuw om hulp zorgde ervoor dat hij zijn vinger razendsnel terugtrok. De uitroep was menselijk! Snel zocht hij naar een andere camera in de buurt.

De giller kwam in beeld. Het was geen mens. Het was een neosuchus. Hij herkende het halfdier door de afbeeldingen die hij van dit onderras had gezien. Computer had alle gemengde levensvormen keurig en met beschrijvingen van het uiterlijk en de aard gecategoriseerd, naar het aantal keren dat de camera’s ze na de vernietiging hadden waargenomen. De neosuchus was een van de laatste levenssoorten in dat magere dossier. Hemeltanden stonden bovenaan.
Om de gevaren van overdag te ontlopen joeg het zwakkere halfdier tijdens de warmte van de late middag en de eerste uren van de nacht, tot de kilte het lichaam en geest tot rust dwong.
Met hoge sprongen vluchtte het wezen in doodsnood weg van de hemeltand. Het monster had de neosuchus eerder dan de camera opgemerkt en was al tot de jacht overgegaan.
Tane gaf de zopas weggestuurde robot een nieuw bevel.
Daaropvolgend beval hij een luchtsloep naar het laboratorium te komen. Ondertussen haalde hij een afschrikwekkend wapen uit het arsenaal in Mentors vertrekken.
Enkele minuten later meerde de boot aan bij een platform. Tane stapte in en zette de stuurknuppel vast op de coördinaten van de camerasignalen. Hij vestigde zijn blik op de radar en gaf het luchtvaartuig opdracht het platform te verlaten.
De hemeltand had de neosuchus in een hoek gedreven, maar de robot hield het monster in een ijzeren greep toen Tane de plek bereikte. De mechanische dienaar hakte ook in op de schubben van de mutant, maar beschadigde alleen zichzelf.
Na een gerichte uithaal van het monster verslapten de metalen grijparmen. De machine zakte naar de grond en bleef liggen.
De neosuchus sprong langs de hemeltand, maar het losgebroken gedrocht greep de vluchteling echter bij een enkel.
Haastig vuurde Tane een projectiel af. De hemeltand sloeg een vlerk uit. De kogel boorde zich in de taaie huid van het vlies. Het ondier rukte het ding er met zijn kaken uit. Instinctief kauwde het. Een explosie volgde.
Vlammen brandden het aangezicht weg. Daarna verteerde het bot en verdween de kop in een oplaaiend vuur.
Tane landde de sloep naast het nagloeiende kadaver. Met gespreide armen, handpalmen naar boven, naderde hij het weggedoken creatuur dat hij zojuist had gered. Zachtaardig fluisterde hij – haar, zag hij – toe: ‘Ik doe je niets.’
De neosuchus kroop weg achter een verbrokkeld muurtje. Daar rolde ze zich in een foetushouding, haar ogen op hem gericht.
‘Kom, ik zal je geen kwaad doen.’
‘Mens? Jij? Mens eten?’ Ze zei het aarzelend. Haar stem was een half octaaf hoger dan de zijne en klonk alsof er twee keien over elkaar schuurden.
Tane zag haar ribben priemen, puntjes maken in de hangende huid. Honger had haar te dicht in de buurt van de hemeltand af laten dwalen. Hij had haar gered, gelukkig. Helaas kon hij haar alleen voeden met wat er beschikbaar was. Hij zette drie stappen terug, om aan te geven dat hij afstand nam van de jager die nu prooi werd.
De neosuchus viel aan op het hemeltandlijk, aan die kant ervan dat zij hem niet uit haar blikveld verloor. Ze zoog steeds driftiger bloed op uit een ader van het gedrocht. Ze likte haar lippen en gromde daar zacht bij.
Tane observeerde haar onopvallender dan dat zij hem bekeek. Haar bek bevond zich aan het uiteinde van een stompe punt die bezaaid was met littekens. Op het groen gepigmenteerde lichaam glinsterde rood vocht, bloed uit verse wonden. Drie stompjes waaraan de rest van haar vingers hadden gezeten, stonken wegens gangreen.
De neosuchus was amper licht verstandelijk, dierlijk in haar emoties en gespeend van elke vorm van cultuur. Toch was dit beter gezelschap dan Computer. Tane was blij haar te hebben gered.
Het zuigen was gestopt. Nu reet ze het vlees in ruwe halen van het bot. De brokken slikte ze zonder kauwen door.
Tane dwong zichzelf om begrip te hebben. In deze omgeving hing een leven van iedere maaltijd af, en van de snelheid waarop deze verorberd werd.

Tegen de tijd dat de neosuchus een boer van voldoening liet, was veel van haar wantrouwen weggeëbd. Ze keek hem schuins aan. Ze bleef in een gehurkte positie zitten, klaar om naar het donker tussen de ruïnes te springen. In haar groene ogen versmalden verticale pupillen zich terwijl ze haar blik over zijn lichaam liet gaan.
Tane had een zeker beeld meegekregen over de menselijke normen voor schoonheid. Vrijwel niets daarvan was terug te zien in de neosuchus. Haar ogen voldeden echter wel aan de voorwaarden, tot een hypnotiserend niveau. Hij strekte voorzichtig zijn rechterarm.
Zacht brommend besnuffelde ze een uitgestoken vinger. ‘Mens, nee,’ zei ze op een teleurgestelde toon. ‘Mens dood. Jij robot? Nee? Jij levend.’ Haar woorden kraakten.
Ze plukte aan zijn stevige, synthetische huid. Het serienummer vlak boven zijn duim trok haar aandacht. Met haar eeltige handpalm wreef ze erover. Hevig ontdaan stapte ze achteruit. ‘Jij wel robot!’
Een machine die mededogen toonde ging haar eenvoudige bevattingsvermogen ver te boven, besefte Tane. Hij ondernam een poging zichzelf te verklaren: ‘Ik ben Tane … Mens.’ Het laatste woord sprak hij onwillig uit. ‘Ik ben de opvolger van de vorige mens. Ik leef, net als zij deden.’ Nog voorzichtiger benaderde hij haar. Met gebaren gaf hij aan dat hij de halve hand wilde zien.
Ze deed wat hij haar verzocht, terwijl ze haar gezonde hand gereed hield om mee toe te slaan.
Zijn reukzin werd ogenblikkelijk uitgedaagd. De stank van rottend vlees nam de plaats in van haar dierlijke geur en weekte herinneringen aan de nagenoeg volledige sterfte van het aardse leven los.
Hij verbeet zich en concentreerde zich op de verwondingen. Voorzichtig betastte hij de onbeschadigde huid eromheen. Een stuggere huid dan de zijne, dankzij hoornen uitstulpingen die haar pantser vormden. Hij onderzocht de etterende eindjes van haar vingers en maakte de neosuchus met handgebaren duidelijk dat ze moest wachten. Ze bekeek zijn gebaren zonder enig bewijs dat ze deze begreep. Maar ze maakte geen aanstalten om weg te springen.
Terwijl hij naar de luchtboot terugliep en terwijl hij daar een compartimentje doorzocht naar een verdovende en ontsmettende zalf, hield hij haar in de gaten.
Hij vond de zalf en haastte zich om de stompen in te smeren.
De neosuchus uitte een ingetogen gilletje en stak verbaasd haar vettige hand omhoog. Meteen daarop boog ze diep voor hem. Met haar goede hand pakte ze zijn rechterpols vast. Hij liet haar begaan.
Ze legde zijn hand op haar hoofd. ‘Jij mij beter maakt. Jij meester,’ fluisterde ze.
Haar onderwerping bracht Tane in een lichte staat van verlegenheid. Het was niet aan hem om haar zijn wil op te leggen, de mens had ook hem vervaardigd.
De neosuchus zocht echter geen meester. Ze had behoefte aan bescherming en hij wilde en kon haar dat bieden. Hij gebaarde het schepsel dat ze overeind moest komen en wees naar de banken in de sloep.
Ze bleek zeer bereid in te stappen, bleef onderdanig, maar grijnsde ook kort naar hem. ‘Dank, meester,’ zei ze al hoopvoller. Vervolgens nam ze plaats op het bankje dat hij haar had aangewezen.

Op 17 februari verschijnt deel 2.

Over de auteur:
Terrence Lauerhohn is geboren op 31 mei 1960 in een Brabantse wieg te ’s Hertogenbosch. Pas op 51-jarige leeftijd schreef hij zijn eerste roman, Noptula (sciencefiction), die goede reviews ontving. Sindsdien zijn en worden een flink aantal kortverhalen van hem in genremagazines en verhalenbundels gepubliceerd, waarvan verschillende zelfs in de USA. Terrence houdt zich het liefst niet aan een bepaald genre binnen de verbeeldingsliteratuur, zodat zijn grenzeloze fantasie alle richtingen van het onwerkelijke kan inslaan. Het auteurschap blijkt zijn passie te zijn, ontdekte hij. Zijn Dark-Fantasyroman, De Negen Cirkels (2014 Zilverbron) was een van zes genomineerde titels voor de Hebban Awards 2015, categorie Fantasy. In 2015 publiceerde hij Wegversperring (thrillerdebuut), bij aquaZZ, i.s.m. Ambilicious. Nirwana (2016/Ambilicious) is zijn derde boek en tweede thriller. Nirwana is een kafkaësk verhaal met een dystopisch tintje. Op 5 november 2018 verscheen zijn vierde boek, Zielenmenners (fantasy/spanning, met horrorelementen), bij Ambilicious. In het najaar van 2019 debuteerde hij met zijn misdaadroman Blauwe bonen (Ambilicious).

Over de illustrator:

In tegenstelling tot wat men vaak denkt, is het nevenstaande plaatje een bijzonder accurate multi-dimensionale weergave van de artiest Gidion van de Swaluw in een van zijn vele hydra-demonvormen. (zie, demon!) Juist deze incarnatie stelt hem in staat te putten uit de droomlanden, waar bizarriteiten en aberrate postulaties de matrices van ongebreidelde inspiratie vormen die weer de basis van zijn flagrant-flamboyante gewrochten zijn. In het dagelijks leven verkleedt en gedraagt hij zich doorgaans als een ‘normaal’ persoon, maar wie goed kijkt, kan zijn derde oog even zien knipperen wanneer hij de diepste krochten van je ziel inspecteert om je nachtmerries gestalte te geven in zijn kunst, zoals hij regelmatig demonstreert (waarin dan weer het woord ‘demon’ geheel toevallig tevoorschijn komt). Hij is in zijn werk al eens vergeleken met Hieronymus Bosch, hetgeen ook reflecteert in zijn aangenomen naam, Gidion van de Swaluw, hetgeen Middelnederachterdiets is voor Joen van Aken, Quod Erat Demonstrandum (waarbij alweer gratuit het woord ‘demon’ in de tekst is gevoegd). Genoeg alweer over deze inferieure indolente incarnatie, geniet van zijn donkere werk op www.droomoog.nl

 

© 2020 – 2024 Fantasize, Terrence Lauerhohn & Gidion van der Swaluw

You cannot copy content of this page