Door Ruud van Hirtum
(N.B. In dit artikel worden veel onderwijstermen gebruikt. Zie het kader voor een korte uitleg van de middelbare onderwijssystemen in Nederland en Vlaanderen).
Onderwijstermen in Nederland en Vlaanderen
Het Nederlandse voortgezet onderwijs kent drie opleidingen met elk een andere duur: het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) van vier jaar, het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) van vijf jaar en het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) van zes jaar. De eerste twee jaar vmbo en de eerste drie jaar havo/vwo worden onderbouw genoemd, de rest van de opleiding bovenbouw. Na de onderbouw kiezen leerlingen een profiel: een specialisatie om hun opleiding in af te ronden. |
Over het lezen voor de literatuurlijst op scholen in Nederland bestaan nogal wat misverstanden. Het hardnekkige idee is dat leerlingen zich door stoffige boeken moeten worstelen, die ze moeten kiezen van een verplichte leeslijst. Misschien omdat dit lange tijd ook daadwerkelijk de praktijk was en door veel leerlingen ook nu nog wel zo wordt gevoeld. Maar er is inmiddels echt wel wat aan het veranderen. In mijn vorige artikel liet ik zien dat we steeds meer naar een lezersgerichte benadering van literatuuronderwijs gaan en dat dit goed nieuws is voor de jonge liefhebber van sciencefiction, fantasy en (bovennatuurlijke) horror (SFFH).
Maar het gaat langzaam. Het blijft een dagelijks feit dat leerlingen op school vaak boeken moeten lezen waar ze niet voor hebben gekozen. Zelfs als je van lezen houdt, is de kennismaking met de Nederlandse literatuur vaak geen plezierige, zeker als je van fantasierijke boeken houdt.
Van mijn Vlaamse mederedactielid Isabelle begreep ik dat het er bij de zuiderburen heel anders aan toe gaat. Haar kinderen, die de ASO-opleiding Wiskunde-Wetenschappen volgden, hoefden in het zesde jaar maar een paar boeken te lezen en die hoefden ook niet per se oorspronkelijk Nederlandstalig te zijn. We wonen zo dicht bij elkaar, maar er zitten grote verschillen tussen het Vlaamse en het Nederlandse literatuuronderwijs. Hoe zit dat precies? Hoeveel boeken moeten leerlingen precies lezen en van welk kaliber? In welk land ben je als jonge SFFH-lezer beter af? En wat betekent dat voor de Nederlandstalige SFFH-schrijver, die het maar niet lukt om voet aan de grond te krijgen in het literaire veld?
Wat zijn de eisen?
In Nederland is bij wet vastgelegd hoeveel boeken leerlingen moeten lezen in de bovenbouw. Havo-leerlingen lezen acht boeken, vwo-leerlingen twaalf, wat neerkomt op vier boeken per jaar. Voor vwo’ers geldt bovendien dat drie van deze werken van vóór 1880 moeten zijn. De eindtermen van het vmbo geven geen eisen voor het aantal te lezen boeken.
In Vlaanderen zijn de eisen een stuk minder in steen gebeiteld. Algemene einddoelen worden opgesteld door de overheid, maar deze einddoelen worden uitgewerkt in concrete leerplannen door de verschillende onderwijskoepels die het land rijk is. Zo zijn er ongeveer vijf verschillende leerplannen voor het vak Nederlands, elk met andere suggesties voor het te lezen aantal boeken. Scholen in Vlaanderen zijn bovendien vrij om van deze leerplannen af te wijken. Hoeveel boeken precies gelezen moeten worden, kan dus verschillen per leerplan, per onderwijsvorm en per school.

Marilyne Watteeuw, educatief medewerker van de Openbare Bibliotheek Brugge, komt vaak op scholen om met docenten en leerlingen over lezen te praten. Volgens haar worden er gemiddeld drie à vier boeken gelezen per schooljaar in de aso-richting (vergelijkbaar met havo/vwo).
“Bij de andere richtingen worden er minder boeken per schooljaar opgelegd, maar de meeste leerkrachten streven toch naar minstens één boek, ook in het tso en bso (vergelijkbaar met vmbo).”
De leerplannen in Vlaanderen worden op dit moment herzien. Volgens Annick van den Eynde, docent Nederlands aan het Heilig Hartinstituut in Heverlee, worden in de nieuwe leerplannen zelfs helemaal geen eisen over het aantal boeken gesteld.
“Wel hebben we afspraken binnen de vakgroep, dat de eisen voor aantallen per studierichting en per jaar binnen de school hetzelfde zijn, ongeacht de leerkracht. In de tweede graad moeten ze bij ons nu drie boeken lezen. Maar dat mogen ook twee boeken zijn, plus een kort verhaal en een podcast, of een graphic novel.”
Wat gelezen mag worden kan ook per docent verschillen. In Nederland moeten havo/vwo-leerlingen ‘literaire werken’ lezen. Ook in leerplannen in Vlaanderen wordt gesproken over het analyseren van ‘literaire teksten’. In mijn vorige artikel heb ik al wat toegelicht over de discussies die de vage term ‘literair’ op kan roepen. Van den Eynde: “Die discussies hebben wij ook. De leerplannen zijn expres vaag opgesteld. Maar het belangrijkste doel is dat ze lezen. In de eerste en de tweede graad staat het lezen echt in het teken van de beleving.” Meestal komt de literaire canon pas in de derde graad aan bod. Afhankelijk van de onderwijsvorm wordt dan ook de literair historische achtergrond behandeld.
Leeslijsten
De meeste docenten in Vlaanderen werken met leeslijsten, die ze zelf opstellen en vaak jaarlijks aanpassen. En net als in Nederland mogen leerlingen ook zelf titels aandragen. Een groot verschil is dat het Vlaamse leerlingen ook in de tweede en derde graad vertaald werk mogen lezen, wat in de Nederlandse bovenbouw dus niet meer mag.
Docenten baseren hun leeslijsten op wat ze zelf lezen, of laten zich inspireren door collega’s op landelijke seminars. En de bibliotheken bieden veel hulp. De Openbare Bibliotheek Brugge brengt tweejaarlijks een leeslijst uit, één voor iedere graad. Watteeuw: “Meer dan de helft van de Brugse secundaire scholen bestelt onze leeslijst op papier en in heel Vlaanderen nemen scholen onze leeslijsten digitaal af. Ze worden ook gebruikt door de lerarenopleidingen in Gent en Brugge.”
Volgens Watteeuw doen steeds meer docenten hun best om bij de leeslijst rekening te houden met de wensen van de leerling. “In de loop der jaren merk je dat heel wat leerkrachten proberen te variëren in genres, waardoor sciencefiction en fantasy dus ook een plaats krijgen. Wij houden bij onze selectie ook rekening met het leesplezier en de verschillende types van lezers en niveaus van leesvaardigheid. We zoeken naar een balans tussen verschillende genres: fantasy, spannende boeken, romantiek, waargebeurde verhalen, historische fictie, klassiekers.”
Bij het samenstellen van de leeslijst wordt gelet op diversiteit in boeken van schrijvers van verschillende nationaliteiten, gender, thema’s, seksualiteit, geloof, etc. Ook daar kunnen we in Nederland zeker nog wat van leren. In het rapport dat Jeroen Dera in 2019 schreef over de praktijk van de leeslijst in Nederland was het gebrek aan diversiteit een van de kritiekpunten. Het zijn nog steeds de blanke, heteroseksuele mannen die de Nederlandse leeslijsten aanvoeren.
Als ik met de bril van een fantasylezer naar de Brugse leeslijst voor de derde graad kijk, staan er zoveel mooie boeken op dat ik er jaloers van word: Het transgalactisch liftershandboek (Douglas Adams), Duin (Frank Herbert), Sterrenvlucht (Brandon Sanderson), Het portret van Dorian Gray (Oscar Wilde). Maar waar zijn de Nederlandstalige SFFH-auteurs? Ik zie maar een enkeling op de lijst staan (Anne Eekhout, Thomas Olde Heuvelt). Ik vrees dat in Vlaanderen, net als in Nederland, de schrijvers zich nog moeten ontworstelen aan de onbekendheid. Van den Eynde moet dat beamen: “In onze lesmethode staat wel een klein stukje over fantasy en sciencefiction, maar daarin worden vooral buitenlandse schrijvers behandeld. Op onze leeslijsten staat ook vooral vertaald werk.” Tsja, als je kan kiezen uit het volledige buitenlandse aanbod, dat ook nog veel vaker verfilmd is, dan is het logisch dat de onbekende Nederlandstalige fantasyschrijver het onderspit delft.
Hoe populair is SFFH bij de jonge lezers?
Willen jongeren überhaupt wel fantasy lezen? Volgens Watteeuw wel: “Ik ga regelmatig in gesprek met leerlingen. Dan zie je snel welke boeken populair zijn. Zeven jaar geleden lag de focus vooral op fantasy en sciencefiction, daarna evolueerde het naar thrillers en horror en nu heb ik het gevoel dat vooral de verfilmde romantische boeken zoals Bridgerton zeer populair zijn. Maar fantasy is zeker ook terug aan een opmars bezig.”
Tijdens de covid-periode voorzag de bibliotheek van Brugge leerlingen van een online tool waarbij ze verbonden werden met een boekentip. Dit werd door bijna 400 leerlingen ingevuld in het schooljaar 2020-2021. Uit hun antwoorden bleek onder andere dat leerlingen het liefste spannende en herkenbare boeken lezen. 30% van de leerlingen geeft aan dat het boek het liefst echt moet zijn, op de voet gevolgd door 24% leerlingen die liever een fantasieverhaal lezen. Dat zie je ook terug in de favoriete genres: 29,5% kiest voor thriller, gevolgd door 12% voor fantasy. De overige genres liggen rond de 6% of lager. Maar sciencefiction (5,6%) en dystopisch (4,8%) zijn samen ook goed voor 10,4%. Horror wordt door 3,3% van de leerlingen gelezen.


Ook al zijn ze niet in de meerderheid, er is dus wel degelijk een markt voor SFFH onder de Vlaamse jeugd. Hoe zouden Nederlandstalige schrijvers daarbij aan kunnen sluiten? Het zou natuurlijk helpen als de docenten en bibliotheken meer van hun werken opnemen in de leeslijsten, maar ze kunnen er zelf ook wat aan doen. Van den Eynde: “Schrijversbezoeken op school werken heel goed om leerlingen te motiveren tot lezen. Als een schrijver nu op school zou komen vertellen over zijn of haar boek, weet ik zeker dat leerlingen meer van hun boeken gaan lezen.”
Kortom: wat betreft de lezersgerichte aanpak, loopt het Vlaamse onderwijs mijlenver voor op het Nederlandse. Vlaamse docenten kunnen makkelijker inspelen op de individuele lezersbehoefte. Door minder strikt te zijn met het aantal te lezen boeken en het literaire gehalte hiervan, creëer je in ieder geval veel meer ruimte voor leesplezier. Een kritische docent zou misschien zeggen: dan lezen ze toch bijna niets meer en hoe kunnen ze dan als lezer groeien? Van den Eynde is duidelijk hierover: “Groei als literaire lezer is wel degelijk een doel dat in de leerplannen. Persoonlijk geloof ik alleen niet dat leerlingen groeien als ze verplicht worden de literaire canon te lezen. Of daarvan alleen de eerste drie pagina’s en dan het uittreksel.” En laten we eerlijk zijn: dat gebeurt in het Nederlandse literatuuronderwijs natuurlijk ook.
En de jonge SFFH-liefhebber? Door ook vertaald werk toe te staan, komen zij in Vlaanderen ongetwijfeld beter tot hun recht dan hun leeftijdsgenoten in Nederland. Maar ik vrees dat we in beide landen nog een lange weg te gaan hebben voordat de Nederlandstalige schrijvers van deze genres hun weg naar de leeslijst kunnen vinden.

Dit artikel kwam tot stand met de hulp van Isabelle Plomteux, Marilyne Watteeuw, Annick van den Eynde en Kim Schreurs. Heel veel dank!
Beeldmateriaal: met dank aan Marilyne Watteeuw en Annick van den Eynde.
© 2020 – 2023 Fantasize & Ruud van Hirtum