web analytics
dinsdag, mei 30

Vertelling: De hersenen van Dr. Weinstein – Germain Droogenbroodt

Door Germain Droogenbroodt

“Geräte dürfen nur zum Nützen,
nicht zum Schaden
der Menschen gebraucht werden.”
Carl Friedrich von Weizsäcker

Toestellen mogen enkel voor het nut,
niet tot schade van de mensen gebruikt worden.

 

De dag dat ik mij voor de job als ruitenwasser bij de Foundation for Neutralisation aanmeldde, had ik in de verste verte niet kunnen vermoeden welk verschrikkelijk voorval er mij zou overkomen. Het was mijn eerste werkdag. Een jonge vrouw die een legeruniform droeg, opende de deur van het gebouw en liet mij binnen.
‘Je bent onze nieuwe ruitenwasser?’ vroeg ze met een ietwat zonderlinge glimlach. Ik knikte bevestigend, waarna ze mij met een handbeweging uitnodigde haar te volgen. Blijkbaar had iemand alles wat men voor het wassen van ruiten nodig had, reeds klaargezet. Zelfs een kleine ladder. De gang was smal, maar zeer lang en aan weerszijden om de vijf meter een deur. Zover ik kon zien allemaal identiek met een metalen handvat en aan de rechterzijde van iedere deur een klein toetsenbord.
Of er zich achter iedere deur een kantoor met al dan niet geüniformeerde bedienden zou bevinden, vroeg ik mij af. Maar stemmen waren er niet te horen. Ze deed teken om haar te volgen tot bij de eerste deur van de vrij lange gang en opende de deur.
‘Alle ruimten zijn hetzelfde en ze hebben allemaal een raam,’ zei de jonge dame. ‘De bedoeling is dat je er een voor een de ramen poetst en als je helemaal rond bent, begin je weer vanaf het begin. Om toegang te verkrijgen moet je normaal een code indrukken, maar tijdens de werkuren hoeft dat niet en kan je overal naar binnen. Mijn kantoor is naast dat van de directeur. Voor welke informatie ook kan je bij mij terecht. De directeur mag in geen geval gestoord worden.’ Ze liet mij aan het werk.
Tot mijn verbazing was er geen mens te zien, maar stonden de wanden vol met talloze elektronische, computerachtige apparaten die met onregelmatige tussenpozen rood en groen knipperden en onafgebroken zacht zoemden. Blijkbaar was het lang geleden dat de ruiten van de grote ramen gepoetst waren, ze waren aan de buitenkant grauw van het stof. Onder ieder raam was er een klein balkon waarop ik het kleine laddertje dat ik meegekregen had, kon plaatsen. Gelukkig had ik geen hoogtevrees, want onder het balkon gaapte een donkere wellicht vijftig meter diepe schacht.
Ik zette mij meteen aan het werk. Nadat ik de ruiten van de eerste ruimte had gepoetst, opende ik de deur van de volgende. Ook daar was niemand, maar zoals in de eerste kamer, stonden de wanden vol knipperende en zoemende elektronische apparaten. Ook onder dat raam bevond er zich een balkon.
Zouden al die ruimten hetzelfde zijn en vol elektronische apparaten staan?
De naam van het bedrijf schoot mij te binnen: FOUNDATION FOR NEUTRALISATION. Stak het hele gebouw vol computers? Vreemd was wel dat er blijkbaar nergens iemand was om die dingen te bedienen. En waarvoor dienden ze eigenlijk?

De lange gang was doodstil. Met gesloten deuren hoorde men zelfs het gezoem van de computers niet. Er was ook nergens iemand te zien. Zowel links als rechts bleek alles gelijk, dezelfde deuren, dezelfde ruimten volgepakt met knipperende, zoemende elektronische werktuigen. Slechts een deur was beduidend groter dan de andere deuren. Zaal der Genieën, STRENG VERBODEN TOEGANG! stond erop geschilderd. De geüniformeerde dame had niet gezegd of ik al dan niet ook daar de ruiten diende te poetsen, maar gezien er zo duidelijk en dan nog in het rood op geschilderd stond dat de toegang ervan steng verboden was, zou dat wel voor iedereen, dus ook voor mij zijn. Maar waarom was de toegang verboden?
Nieuwsgierig drukte ik mijn oor tegen het koude metaal van het deurslot. Nee, ik hoorde niets. Of toch … Maar in tegenstelling tot het geluid in de andere ruimten was dit totaal anders. Het was geen gezoem, het leek eerder op het gezucht van een mens. Misschien staat er een raam open en is het geluid van de wind, dacht ik, maar ik vond het toch vreemd. Rechts van de deur was er, zoals bij de andere deuren, ook een toetsenbord.
Zou men daar een andere code op moeten indrukken of zou ook deze deur tijdens de werkuren open zijn, vroeg ik mij af.
Ik kon mijn nieuwgierigheid nauwelijks bedwingen, maar nee. Nu ik na maanden zonder werk deze royaal betaalde job had verkregen wou ik niet riskeren die door mijn nieuwsgierigheid te verliezen en ik ging terug naar de kamer waar ik het laatst de ruiten had gepoetst.
Uren later, nadat ik de ruiten van meerdere kamers had gereinigd was ik tot dicht bij de deur gekomen waarvan de toegang streng verboden was.
Waarom eigenlijk? vroeg ik mij af. Ik kon mijn nieuwsgierigheid niet bedwingen. Ik speurde de lange gang af. Keek links, keek rechts. Nee, er was niemand. Toen ik bij de deur van de verboden ruimte stond, dacht ik een stem te horen, een erg zwakke, mannelijke stem.
Om beter te kunnen luisteren hield ik mijn adem in. Maar ik hoorde niets meer. Zou ik de deur durven openen? Ik keek nog even achter mij, de gang was leeg. Het verbod ten spijt was ook deze deur blijkbaar niet op slot en opende geluidloos. De muren van de ‘Donkere Kamer’ zoals ik haar in mijn gedachten had gedoopt, waren helemaal zwart geschilderd. Maar donker was de kamer niet, integendeel, ze baadde in een mateloos kunstlicht. Vensters waren er niet. De muren waren kaal. Alleen achteraan, tegen de wand waar er in de andere ruimten een raam was, stonden er vreemde apparaten. Ze hadden knipperende lichtjes, toetsen en schakelaars die verbonden waren met een aantal glazen stolpen. Onder iedere stolp die met de apparatuur verbonden was, lag er iets wat ik bij het binnentreden niet meteen kon duiden, maar het leek, al was het nauwelijks zichtbaar, te bewegen. Niet de stolpen, maar wat zich eronder bevond was blijkbaar met de apparatuur verbonden.
Ik dacht even aan het beeld van mijn vader, toen die vóór hij stierf in het ziekenhuis met meerdere plasticbuisjes en slangetjes aan een toestel verbonden was dat ononderbroken zijn hartslag toonde.
Een van de stolpen was beduidend groter dan de andere die allemaal dezelfde afmetingen hadden. Toen ik de grote stolp dicht genoeg benaderd was zodat ik het bewegende iets kon zien, schrok ik mij dood en kon ik mij ogen niet geloven. Onder de stolp lag een mond! Nee, geen beeld van, maar een echte blijkbaar levende MENSENMOND die voortdurend bewoog, net alsof die ook sprak. Een mond met grijze, enigszins verrimpelde lippen, zoals men die bij oudere mensen aantreft. Ik voelde mij misselijk worden.
Was dit realiteit of hallucinatie?

© Gert-Jan van den Bemd

Hoe kunnen geamputeerde lippen, hoe kan een mond zich zelfstandig bewegen, geanimeerd articuleren, alsof hij praat, bidt of vloekt?
Aan beide uiteinden, links en rechts, was de bovenlip aan de onderlip vastgenaaid. Aan de achterkant van de lippen staken minuscule naaldjes, buisjes en ragfijne draadjes die met een van de elektronische werktuigen verbonden waren. Zouden zij het zijn die het rusteloze spreekorgaan onderbroken impulsen toedienden of was het omgekeerd?
Alsof het vertoon nog niet gruwelijk genoeg was hoorde ik haar nu weer. Die stem, die hese, hulpeloze, smekende mensenstem. ‘DOOD MIJ … DOOD MIJ …alsjeblieft’.
De stem kwam blijkbaar uit een van de toestellen. Was het een opname die zich af en toe herhaalde? Ik wist niet wat te doen, weg te lopen of uit te zoeken wat er aan de hand was. De smekende woorden beten zich in mij vast. ‘De mond!’ flitste het plotseling door mijn hoofd. Maar hoe kon een mond zonder lichaam spreken? Ik was als versteend.
Dan hoorde ik weer die smekende stem ‘LAAT MIJ NIET IN DE STEEK … DOOD MIJ … DOOD MIJ, ALSJEBLIEFT …’.
Wat moest ik doen? Iemand doden wilde ik zeker niet. Helpen misschien, maar hoe?
De apparatuur waaraan de mond verbonden was, stond tussen de andere apparaten die er blijkbaar op aangesloten waren en voortdurend op hetzelfde ritme signalen uitstuurden.
Ze leken op een hartenklop. Of beeldde ik mij dat in? Bovenaan, aan de voorkant van de grootste computer, bevond er zich op manshoogte een op een kleine beeldbuis gelijkend, doorzichtig glas waarachter een kleine verlichtte ruimte was. Ik ging op mijn tenen staan. Wat ik toen zag, deed mij gruwen. Achter het raampje lag er een licht bewegende, witgrijze massa vol kleine adertjes waarin zoals in een speldenkussen lange naalden waren geprikt. Aan de uiteinden van de naalden waren dunne kabeltjes bevestigd, die tot een dikke tros samengebundeld, in de computer verdwenen. Zou de smekende mij kunnen zien? Naast het raampje was er een klein op een smartphone gelijkend toetsenbord. ‘Tik Dr. Weinstein Foundation for Neutralisation,’ smeekte de stem.
Ik twijfelde. Wat zou er gebeuren als ik dat intikte?

Het leek mij allemaal zou onwerkelijk, alsof ik in een sciencefictionfilm terechtgekomen was. Was ik door mijn nieuwsgierigheid onwillekeurig proefkonijn geworden van wat in een toekomstig door artificiële intelligentie gedomineerd tijdperk “normaal” zou worden?
Maar misschien was het hele gebeuren normaal en bevond de eigenaar van de stem zich ergens ver weg, zo hevige pijnen lijdend dat hij niet langer meer leven wilde en euthanasie wilde plegen waarbij ik hem behulpzaam moest zijn. Maar wat had dan die mond, die er zo levensecht uitzag en bewoog te betekenen?
Met bevende vingers toetste ik de letters in.
‘Dank u’, sprak de stem, die nu van heel dichtbij leek te komen. Het klonk als een zucht van verlossing.
Zou die persoon mij nu ook horen?
‘Waar bevindt u zich en wie bent u?’ vroeg ik.
‘Ik ben Dr. Weinstein, Albert Weinstein,’ antwoordde de stem.
‘Maar die is toch lang geleden overleden,’ zei ik ongelovig.
‘Ik ben zijn hersenen. Alleen zijn hersenen en zijn mond.’
My God! Zou die bewegende grijze massa de hersenen van de vele jaren geleden overleden Dr. Weinstein zijn?
Ik had ooit gelezen dat de hersenen van Dr. Weinstein in een Amerikaans museum waren tentoongesteld. Zou dit lillende hoopje menselijke ellende het brein zijn van wat ooit ‘s werelds geniaalste fysicus was, kunstmatig gereanimeerd en door die elektronische dingen in leven gehouden? Waarom, vroeg ik mij af. Ik dacht aan Franco, waarvan men ook zijn hele lijf had verknipt vóór men zijn ziel naar de duivel had gestuurd, aan Mao, Stalin en andere dictatoren die opgebaard waren. Zou men ook van hen de hersenen digitaal animeren om die in de toekomst voor een of ander duister doel te misbruiken? Onlangs had de huidige Russische dictator nog een standbeeld ter ere van zijn voorganger Stalin laten oprichten. Het fascisme bleek de laatste jaren weer op te duiken en de massa, door leugens en spektakel misleid, liet zich manipuleren. Zou men het allemaal nog eens over doen, grondiger en gruwelijker dan voorheen?
God, daarboven in de hemel, waarom stuur je ons geen dichters, in plaats van dictatoren?
Weinstein had blijkbaar mijn gedachten gelezen.
‘De digitale indoctrinatie die de mens tot gewillige volgelingen van de niets ontziende en de natuur vernietigende machthebbers heeft gemaakt, zal uiteindelijk leiden tot de Apocalyps, tot de ultieme zelfvernietiging van de mens,’ zei de mond.
‘En wat gebeurt er hier, in de Zaal der Genieën?’ vroeg ik.
‘Hier worden de hersenen die op een of andere manier tot het uitbreiden van de wereldmacht kunnen dienen in leven gehouden en als levende intelligentie opgeslagen om als artificiële intelligentie te worden gebruikt. De computers, waarop de hersenen zijn aangesloten, geven door middel van digitale impulsen instructies en stimuleren de geestelijke productiviteit van de menselijke onderdelen. Daalt het rendement of is er protest, dan stuurt Het Systeem automatisch een reeks penitentiaire impulsen naar het schuldige object. Ontdaan van hun natuurlijke weerstand zijn de lichaamsdelen zo gevoelig, dat de gruwelijke pijn die de impulsen veroorzaakt niet alleen hun weerstand onderdrukt, maar hen tegelijkertijd tot grotere productiviteit aanzet.’
Of hier alleen de hersenen van wetenschappelijke genieën bewaard en gebruikt worden, wilde ik weten.
‘Nee, onder andere ook de hersenen van Hitler zijn hier opgeslagen en dienen Het Systeem voor demagogische manipulaties die men dan in de vorm van informatie wereldwijd digitaal kan verspreiden.’
‘En waarvoor worden uw geniale hersenen gebruikt?’ vroeg ik nieuwsgierig.
Mijn vraag veroorzaakte een diepe zucht, waarop een lange stilte volgde.
‘Men gebruikt mijn hersenen als centraal brein van heel het systeem. De denkkracht van mijn hersenen wordt door de machines afgetapt en verschaft hen de impulsen die zij – redeloze werktuigen – niet kunnen voortbrengen. Het geheugen van computers, de artificiële intelligentie, kan zelf niet denken en beschikt alleen over wat voordien ervaren en opgeslagen werd. De hier in leven gehouden hersenen dienen om wat nog niet opgeslagen of ontdekt werd te ontwerpen.
Wat mij dag en nacht martelt en mij tot waanzin drijft, is mijn volgende opdracht: de Omegabom, een wapen met een vernietigingskracht meer dan tienduizend keer groter dan alle kernwapens op aarde. Met de snelheid van het licht vliegt de bom naar zijn doel, ontstellend accuraat, de omvang en de plaats kunnen precies geprogrammeerd worden. Wat de Omegabom zo bijzonder maakt, is evenwel dat ze geen materiële schade aanricht, maar een virus verspreidt dat de hersenen van de mensen aantast, indoctrineert en domineert. Veel grondiger nog dan de smartphone. Geen mens, eenvoudig of intelligent, die er immuun voor zal zijn of eraan kan ontsnappen. Wie over dat wapen beschikt zal de hele mensheid kunnen controleren en manipuleren. U moet mijn hersenen vernietigen zodat het vreselijke wapen nooit in handen komt van een machtsziek individu. Ik ben zelf machteloos. Ononderbroken stuurt de computer mij vragen toe en zuigt met haar octopusarmen uit mijn grijze massa de informatie die ik niet kan tegenhouden.

Af en toe probeer ik de informatievlucht af te remmen door foutieve gegevens te bedenken die het systeem dan in de war brengen, maar zodra men het merkt worden mijn hersenen met zo’n gruwelijke folterimpulsen bestookt, dat alle weerstand ervan gebroken wordt en mijn hersenen weer formules berekenen, nodig voor de constructie van die alles overheersende Omegabom. Help mij! Help mij als-je-blieft om deze onmenselijke kwelling ongedaan te maken en de mensheid van een mentale ondergang te redden. Alsjeblieft, doe het nu, nu.’ De stem smeekte wanhopig.
Hem doden. Ik moet hem doden. Ik moet een mens vermoorden! Ik gruwelde. Het zijn alleen nog zijn hersenen, maar ze kunnen nog denken, nog spreken, ze leven nog.
Zou ze doden geen moord zijn? God in den hoge, breng mij verlichting. Wat moet ik doen?
De laatste smeekbede had zwak en uitgeput geklonken. Waren de hersenen een inzinking nabij? Plots begonnen de computers blijkbaar drukker te functioneren, maakten beduidend meer lawaai en knipperden onrustig.
De stem sprak niet meer, ik hoorde alleen nog een onontwarbaar gemurmel. Maar net toen ik Weinstein vragen wilde wat er scheelde, schreeuwde hij hartverscheurend:
‘NEEE… ALSJEBLIEFT …. NEEE!’
Blijkbaar werden de hersenen genadeloos gemarteld en tot grotere productiviteit gedwongen.
‘Aaaah …’
De indringende kreet was gruwelijk.
‘Wat moet ik doen, wat moet ik doen?’ riep ik vertwijfeld.
‘Druk … driemaal op de rode knop… Het venstertje waarachter mijn hersenen liggen zal dan opengaan. Trek al de naalden uit mijn hersenen. Alsjeblieft, alsjeblieft…’ klonk het zwak.
Ik beefde over heel mijn lichaam. Wat moest ik doen? Was dit moord of een daad van mensenliefde?
‘ALSJEBLIEFT…’
Bevend drukte ik op de rode knop en ja, het venstertje opende zich. De hersenen schokten, alsof ze door hevige stroomstoten werden gemarteld. De smekende stem bleef als een echo in mijn hoofd trillen. Met bevende vingers trok ik de naalden uit de grijze massa, die naald voor naald rustiger werd en ook de computers bleken tot rust te komen.
Maar wat moest ik met de hersenen doen? Ze hier laten leek mij gevaarlijk. Als de directeur het merkte, stopte hij de naalden er wellicht weer in en zou alles weer opnieuw beginnen.
‘Ze moeten hier weg!’ flitste het door mijn hoofd.
Voorzichtig liet ik ze in mijn emmer glijden, legde er het zeempje op en rende naar buiten. Nauwelijks had ik het gebouw verlaten of ik hoorde talloze huilende sirenes en zag in de verte donkerblauwe overvalwagens die blijkbaar naar het gebouw van het Foundation for Neutralization raasden.
‘Zij behoren dus ook tot Het Systeem,’ flitste het door mijn verwarde hoofd.
Maar ik had geen tijd om er verder over na te denken.
Waar moest ik met de hersenen naartoe, opdat ze nooit meer misbruikt zouden worden?
‘Naar het kanaal, ik moet naar het kanaal!’ schoot het door mijn hoofd.
De voetgangers vonden het ongetwijfeld een vreemd gezicht, een kalende man die als een bezetene met een emmer naar het kanaal rende. Een verwaande enkeling, die zich inbeeldde een wereldwijde indoctrinatie van de mensheid te voorkomen. Knikkebenend, heftig naar lucht happend, een aangespoelde vis gelijk, kwam ik aan de verlossende waterloop.
Even aarzelde ik nog, maar toen ik de blauwe cerberussen met huilende sirenes hoorde naderen, zwierde ik de inhoud van mijn emmer in de rustig vliedende stroom. Heel even bleven de hersenen nog op het wateroppervlak drijven.
Hoorde ik ze ‘Dank u’ zeggen?
Langzaam zonken ze naar de bodem toe, naar de moederaarde, waar ze eindelijk in vrede konden rusten.

 

Over de auteur:
Germain Droogenbroodt is Belg, maar woont reeds 36 jaar in Spanje. Hij schreef een dozijn kortverhalen en essays, maar is vooral een internationaal bekend dichter. Zijn poëziebundels werden in 31 landen gepubliceerd, zelfs in China en Japan waar zijn filosofische poëzie als Taoïstisch en ZEN wordt beschouwd. Zijn gedichten werden met meer dan een dozijn internationale poëzieprijzen bekroond. Hij werd in 2017 zelfs aanbevolen voor de Nobelprijs literatuur. Jaarlijks wordt hij op de belangrijkste internationale poëziefestivals geïnviteerd. Hij is ook vertaler, uitgever en promotor van moderne internationale poëzie, onder andere van het internationaal gewaardeerd project Poëzie zonder Grenzen, moderne poëzie uit alle werelddelen, gepubliceerd in meer dan 30 talen.

Over de illustrator:
Gert-Jan van den Bemd (Breda, 1964) is schrijver, kunstenaar en wetenschapsjournalist. Hij publiceerde twee romans (De verkeerde vriend, 2018, Na de val, 2019 en Branco & Julia, 2022) en verhalen en gedichten in onder andere Tirade, Extaze, Op Ruwe Planken en Ganymedes. Met zijn beeldend werk exposeerde hij in Nederland, België, Marokko, Hongarije, Litouwen, de Verenigde Staten van Amerika en Zuid-Afrika. 

 

© 2020 – 2023 Fantasize, Germain Droogenbroodt & Gert-Jan van den Bemd

You cannot copy content of this page