web analytics
zondag, december 10

Verdieping: Thema’s in de surrealistische verhalen van Frank Roger

Door Deborah van Duin

Cover van Spoorloos

De verhalenbundel Spoorloos en andere verhalen van Frank Roger verscheen in 2020. Internationaal is deze Belgische schrijver van fantastiek bepaald geen kleintje. Verhalen van zijn hand worden al enkele decennia in inmiddels ruim veertig talen vertaald en verschijnen in tijdschriften die zomaar een oplage van een miljoen kunnen hebben. Je zou dan denken dat een verhalenbundel flinke aandacht zou krijgen binnen het Nederlandstalige speculatieve veld. Dat was niet het geval in 2020. Ik heb zegge twee Nederlandse recensies kunnen vinden. Op Hebban is verder niets te vinden, op Goodreads evenmin. Op de website van Standaard Boekhandel trof ik vier reacties aan maar die zijn overwegend van doorgewinterde Roger-fans die geen aanmoediging nodig hadden om de bundel te verslinden. Spoorloos is kennelijk niet breed ‘ervaren’. Bijzonder. Dat verhalen van Roger her en der online gelezen kunnen worden, lijkt me geen verklaring voor het gebrek aan interesse. Ik ben geen verhalen tegengekomen die zowel op internet als in de bundel staan, en sowieso zijn acht van de dertig verhalen in Spoorloos niet eerder gepubliceerd. Daarnaast is het altijd interessant als een schrijver zelf een bundel samenstelt uit zo’n veelheid van beschikbare verhalen, zo lijkt mij.

Wat me ook bevreemdt, is dat ik in de online interviews die te raadplegen zijn via Rogers Wikipedia-lemma niets terugvind over een eventuele maatschappijvisie in zijn verhalen. Zelf meen ik die toch wel te zien. Zo zegt Het meisje in koffiebar Fata Morgana (recent verschenen in HSF 2023/2) voor mijn gevoel iets over onze tijd: de commercie lanceert digitaal geperfectioneerde vrouwen die vervolgens voor veel mensen een norm, zelfs een verslaving, worden. Toen ik dit opmerkte op Facebook was Rogers reactie: “Ik wilde hier maatschappelijk relevante sf schrijven, zoals mijn grote literaire voorbeelden (Philip K. Dick en J.G. Ballard).” Blijkbaar doet hij dat dus wel eens. Die interesse voor de maatschappelijke component in fictie sluit aan bij het gegeven dat hij in 1981 afstudeerde op dystopische en filosofische aspecten in de verhalen van Philip K. Dick. Het sluit ook aan bij wat ik in interviews in The Hindu, Darker Magazine en Fantasize las over zijn drijfveer om te schrijven. Het gaat hem om zelfexpressie. Schrijven is voor hem een uitlaatklep waarin hij zowel positieve als negatieve gevoelens kan verwerken, zowel hoop als angsten. In 2020 benoemde hij op Facebook het schrijven als “mijn manier om me af te zetten tegen al het beangstigende en deprimerende coronanieuws.” In die periode schreef hij zo’n dertig verhalen, “bizarre and bleak fantasies, without any logic or compassion – just like reality”. Als het voor hem zo werkt dan moet er in die honderden verhalen toch wel iets terug te vinden zijn van het nieuws, de samenleving of wereldwijde ontwikkelingen, mogen we aannemen.

De interviews en andere bronnen maken mij niet wijzer. Zijn oeuvre wordt steevast aangeduid met termen als ‘fantastiek’, ‘satire’, ‘Belgisch surrealisme’, ‘sciencefiction’, ‘zwarte humor’ en ‘magisch realisme’. Dat roept bij mij vooral vragen op. Want wie of wat is dan het mikpunt van zijn satire? Vanuit welke invalshoeken geeft hij zijn sciencefictionwerelden vorm? Is hij bijvoorbeeld net als Dick dystopisch en zo ja, wat heeft vooral zijn aandacht? En bij welke aspecten van het leven komt die zwarte humor aan bod? Ook in het recente interview op Fantasize (december 2022) blijft het wat vaag. Gevraagd naar terugkerende thema’s in zijn werk antwoordt de schrijver: “Ik probeer mijn verhalen gevarieerd te houden, maar een vaak terugkerend element is satire en een flinke dosis Belgisch surrealisme. Daarmee voel ik me nauwer verbonden dan met traditionele sf en fantasy. Ik voel me eerder thuis bij René Magritte en Marcel Mariën dan bij Asimov en Tolkien.” Dit gaat voor mijn gevoel nog steeds vooral over het hoe, niet over het wat.

Aan de hand van verhalen in Spoorloos wil ik daarom een poging doen om thema’s te benoemen die in de verhalen van Frank Roger te vinden zijn. Ik zie er drie: ‘zoektocht naar samenhang en betekenis’, ‘ontmenselijking in een waanzinnige wereld’ en ‘de individuele mens trekt zich terug’.
Het jaartal achter verhaaltitels is het jaartal van de oorspronkelijke Nederlandstalige publicatie. Waarschuwing: er is sprake van spoilers.

Zoektocht naar samenhang en betekenis
Een eerste thema dat door verhalen heen schijnt is de zoektocht naar betekenis, naar een samenhang tussen ogenschijnlijke toevalligheden. Die zoektocht levert, geheel in lijn met surrealisten als Magritte en de Dada-beweging, nooit een uitkomst op.
Zo raakt in Drijfzand (2016) een student geobsedeerd door steeds meer exemplaren van een bepaalde roman die weliswaar van dezelfde editie zijn maar onderling verschillen vertonen. Zijn voornemen om de kwestie tot op de bodem uit te zoeken is gedoemd te mislukken, zo begint hij te beseffen: er is geen bodem. Toch kan hij niet stoppen. In De keten (2020) treft een journalist op zoek naar stadslegenden verschillende toevallige verbanden aan die hem steeds minder toevallig toeschijnen. Hij gaat zelfs denken dat er sprake is van een samenzwering. Ook als hij zijn rede terugvindt, stopt hij niet met zijn zoektocht. Het volgen van de keten lijkt een soort lotsbestemming te zijn geworden, mogelijk zelfs met een fatale afloop. In Het complex (2020) gaat het om een zoektocht naar de zin van het menselijk bestaan. Is er een logische samenhang te vinden in de onderdrukking, de ratrace en de voorrechten die we als individuen verwerven? Of zijn we niet eens ratten maar enkel hamsters in een tredmolen, draaien we onze eindeloze rondjes om een schijn van betekenis aan ons leven te geven? Dit verhaal geeft evenmin antwoorden maar eindigt wel met een hoopvolle toets: misschien ontdekken we op een gegeven moment hoe het zit.

Verhalen in Spoorloos waarin dit thema speelt hebben niet heel zichtbaar een element van maatschappijkritiek. Het is dan ook eerder een existentiële kwestie. Wel herkende ik in Het volledige werk van Jeremy Capirossi (2009) de dynamiek van de hype. In dit verhaal worden de werken van een teruggetrokken schilder gezien als stukjes van een enorme legpuzzel. Overal gaat men op zoek, al is niet eens met zekerheid vast te stellen of betrokken schilderijen allemaal van Capirossi zijn. Of er daadwerkelijk sprake is van een verband of dat het verband gecreëerd is door de hype, blijft dan ook onduidelijk. Bij dit verhaal moest ik zelf denken aan ketens van geweldsaanslagen die zichzelf lijken te voeden en al groeiende steeds meer angst voor juist die samenhang veroorzaken. Verkeersdrukte, ten slotte, staat centraal in Kritische massa (2009) De zwarte, bestuurderloze vrachtwagen die in dit verhaal steeds fatalere ongelukken veroorzaakt, blijft mysterieus. Alleen een parapsycholoog weet alles te duiden: de combinatie van toenemende verkeersdrukte en sensatiezucht leidt tot een ‘kritische massa’ die nu eenmaal een ontlading moet vinden. De vrachtwagen is die ontlading. Deze verklaring klinkt zowel logisch als onzinnig; de lezer heeft het er hoe dan ook mee te doen.

© Frank Roger

Ontmenselijking in een waanzinnige wereld
Verhalen met dit thema hebben een sterk maatschappijkritisch karakter. Voor enorme problemen ontwerpt de samenleving waanzinnige oplossingen die ertoe leiden dat we de menselijkheid uit het oog verliezen. In plaats van ons te verzetten gaan we erin mee.
Dit thema is het duidelijkst zichtbaar in het oudste verhaal in de bundel, Brussel bij nacht (1993). Om conflicten te voorkomen hebben de “Verenigde Naties van Europa” Brussel tot trefgebied verklaard. Strijdende partijen kunnen een “plaats-en-tijd-stip” boeken om daar met elkaar in gevecht te gaan. Vanuit helikopters boven de in puin geschoten stad zien VNE-waarnemers erop toe dat de spelregels worden nageleefd. Deze ‘oplossing’ heeft weliswaar een eind gemaakt aan burgeroorlogen en aanslagen door heel Europa, maar voor menselijkheid is geen ruimte meer. Eenzelfde waanzinnige oplossing is te vinden in het wrange maar ook hilarische Woningnood (2005), waarin burgers in “shifts” appartementen delen omdat de wereldwijde vluchtelingenstroom tot enorme woningnood heeft geleid. Ondanks de stress die het shiftsysteem oplevert wordt alles door de verteller begrijpelijk gevonden: “Per slot van rekening moest iedereen wel ergens wonen.”

Interesse in de oorzaken van de vluchtelingenproblematiek (stijgende zeespiegel) is er intussen niet. Valt hier nog een dader aan te wijzen (namelijk wijzelf), in Een rondleiding van het instituut zonder gids (2013) kan de bezoeker van een mysterieus kantoor alleen maar een vaste route lopen door gangen met steeds één toegankelijke deur. Achter ramen ziet hij mensen en machines werken zonder dat hij enige uitleg krijgt. Het nut van de aquaria die dwars door de werkruimten lopen blijft ook onduidelijk: hij krijgt slechts een foldertje over technische aspecten zoals waterkwaliteit en voedertijden. Zelf dacht ik bij deze aquaria aan de democratie en andere ‘veiligheidsdekentjes’ die de machinaties van geopolitiek bedekken. Hoe dan ook, in dit verhaal zijn we gereduceerd tot machteloze bezoekers van ons bestaan. Het zal geen toeval zijn dat twee lunchrooms in het verhaal de namen Ariosto en Orlando hebben. Hedendaagser en herkenbaarder is Een kwestie van beroepstrots (2014). Een sympathieke manager blijft dagenlang na zijn dood nog stug doorwerken achter zijn bureau. Zijn personeel gaat, vanuit overwegingen rond privacy, taakafbakening en respect voor ‘s mans werkattitude, pas tot actie over als hij begint te stinken. Hier komt Rogers zwarte humor duidelijk voor het voetlicht.

De individuele mens trekt zich terug
Dit thema sluit sterk aan bij de kenmerkende vertelstijl die Roger in zijn verhalen hanteert. De verhalen hebben vrijwel zonder uitzondering een vast verloop: de verteller stuit op iets wat in de realiteit niet mogelijk zou moeten zijn en probeert daar een verklaring of oplossing voor te vinden. Soms is de verteller enkel de waarnemer die perplex achterblijft, soms is hij zelf degene die in het mysterie belandt en ten ondergaat of zich terugtrekt. In beide gevallen is de vertelstijl sterk observerend. We volgen de gebeurtenissen stap voor stap via de observaties van de verteller, die rationeel beschrijft wat er aan de hand is, vragen formuleert en aansluitend het voornemen uitspreekt om de zaak tot de bodem uit te diepen. Qua stijl zijn de verhalen eerder reportages dan letterkundige producten. Incidenteel valt er een lyrische zin te bespeuren (“Gerald ontwaakte toen het prille ochtendlicht over de nachtgekoelde woestijn stroomde”) maar over het algemeen is de taal volkomen functioneel en zonder enige franje (“Enkele ogenblikken staarde ik er vol ongeloof naar, en toen wandelde ik langzaam in de richting van het café”).

De individuele mens die zich terugtrekt ben ik het vaakst tegengekomen in de verhalen in Spoorloos, in verschillende varianten en soms verweven met de andere twee thema’s. Zo komt in Brussel bij nacht een oude man voor, een vluchteling uit Brussel, die zich emotioneel vastklampt aan de artefacten die zijn corrupte VNE-schoonzoon uit de Brusselse puinhopen vist. Het is voor hem bijna nog de enige reden om te willen leven. Ook de gedesillusioneerde archeoloog Gerald in Het zand dat eeuwen bedekte (1998) kiest voor een droomwereld. Hij verdwijnt blijvend in een mysterieus herrezen antieke stad middenin de woestijn, “ervan overtuigd dat het geluk eindelijk binnen handbereik lag”. Het terugtrekken in een eigen belevingswereld is ook een rode lijn in Zeemeerminplaag (2005), Bibliopolis (2009), Een kamer met uitzicht (2012) en De schermutseling (2020). Het gaat vaak om oude mensen. Ze slapen veel, laten de moderne tijd (tv, kranten) aan zich voorbij gaan en observeren vooral. Naast deze vormen van machteloze terugtrekking uit zelfbescherming is er ook nog de min of meer opzettelijke ‘bubble’ die ook bij het tweede thema (Woningnood) al naar voren kwam. De hotelgasten in Vol pension (2020) wensen niet door te hebben dat ze eigenlijk in een schuilkelder verblijven. Ze sluiten hun ogen voor zaken als stroomuitval en het brandende Los Angeles in de verte (“wellicht het noorderlicht”). In De Vallende Ster (2013) treft Koen op een bepaalde straathoek steevast een antiquariaat aan terwijl het voor Nick een bruin café is. De twee vrienden verblijven dus in verschillende werkelijkheden en zien elkaar niet meer terug, wat ze geen van beide een echt probleem lijken te vinden. Een absurdere variant van het zich terugtrekken van de individuele mens is te vinden in De implosie van de gastocraat: een experiment in autofagie (1999) en De grote finale (2020). Hier verdwijnen mensen letterlijk en met veel showvertoon, respectievelijk door hun lichaam stukje bij beetje op te eten en door zichzelf in te slikken. Maar ook in deze verhalen gaat het om zelfvervulling, om het vinden van geluk. Oom Frederick, die in een soort circusact zijn ledematen, romp en ten slotte zelfs zijn hoofd inslikt, “heeft zich teruggetrokken voorbij het punt vanwaar geen terugkeer mogelijk is”. Zijn familie kan alleen hopen dat hij nu gelukkig is.

© Frank Roger

Conclusie
Bovenstaande drie thema’s vind ik terug in ongeveer twee derde van de verhalen. Soms is er sprake van een maatschappelijke component, soms gaat het om filosofischer invalshoeken. Er is hoe dan ook steeds een sfeer van betekenisloosheid, absurditeit en personages in isolement. In Spoorloos en andere verhalen komt Frank Roger naar voren als een schrijver die een op hol geslagen wereld observeert en overlevingsstrategieën formuleert, beide met inzet van surrealisme, absurdisme en zwarte humor.

 

Over de auteur:
Deborah van Duin houdt zich bezig met het fantastische in beeld en woord. Daarnaast schrijft ze artikelen over en besprekingen van Nederlandstalige speculatieve fictie. Meer informatie is te vinden op www.deborahvanduin.nl.

 

© 2020 – 2023 Fantasize & Deborah van Duin

You cannot copy content of this page