Door Ninja Paap-Luijten
(artikel bevat spoilers)
Als je het hebt over klassieke horror of sciencefiction, hoort Frankenstein genoemd te worden. Dit boek, voor het eerst uitgegeven in 1818, vertelt het verhaal van een jonge wetenschapper die het voor elkaar krijgt om leven te creëren. Iedereen heeft weleens van Frankenstein gehoord, weet op zijn minst dat dit boek over het monster gaat, heeft er weleens een film over gezien of is het verhaal op een andere manier tegengekomen. Ik had het boek nog niet eerder gelezen en probeerde er zo blanco mogelijk in te stappen, zodat ik het verhaal kon verkennen zoals ik dat bij elk boek probeer te doen: met zo min mogelijk voorkennis. Nam Mary Shelley mij, meer dan tweehonderd jaar na de eerste verschijning van haar boek, mee met haar schrijfwerk? Of kon dit boek de tand des tijds toch minder goed doorstaan?

Mary Shelley
De auteur van Frankenstein was nog behoorlijk jong, negentien jaar oud, toen ze dit boek schreef. Haar ouders waren allebei schrijver en haar man moedigde haar aan om eveneens te gaan schrijven, maar in eerste instantie trok dat idee haar helemaal niet zo. Toen kwam de zomer van 1816.
Mary en haar man zijn op vakantie in Zwitserland als het weer omslaat en ze op regenachtige dagen binnen zitten. Ze zijn niet alleen; er is ook een aantal vrienden. Het groepje leest griezelverhalen om de tijd te doden en krijgt het idee om zelf griezelverhalen te schrijven.
Mary Shelley schreef uiteindelijk Frankenstein. Meer dan twee eeuwen later weet ze nog steeds een publiek te bereiken.
Brieven, raamvertelling en even op gang komen
Het boek opent met een brief van ene Robert Walton aan zijn zus in Engeland. Robert is van plan een expeditie naar de Noordpool te leiden om daar onderzoek te doen. Dat lukt hem, hij krijgt een schip te pakken en een bemanning en ze gaan op weg. Op een gegeven moment komt het schip echter vast te zitten in het ijs. Dan zien ze een grote man met een hondenslee in de verte over het ijs schieten. Bijna onmogelijk, zo ver naar het noorden, maar het is toch echt zo. De volgende dag breekt het ijs al wat open en ontdekken ze nóg een hondenslee, ronddrijvend op een ijsschots. Ze nodigen de eigenaar van de slee uit aan boord en die man, volkomen verzwakt maar vastberaden zijn reis naar het noorden verder door te zetten, vertelt aan Robert zijn verhaal. En die man blijkt Victor Frankenstein te zijn.
“It was, in fact, a sledge, like that we had seen before, which had drifted towards us in the night on a large fragment of ice.”
Robert schrijft het verhaal op dat Frankenstein aan hem vertelt. Frankenstein vertelt uiteindelijk ook het verhaal van het monster. Dit gegeven – een verhaal in een verhaal – is een raamvertelling. De manier waarop het wordt gepresenteerd, in brieven, is een briefroman. Als Frankenstein eenmaal begint te vertellen, wordt het verhaal echter vooral in hoofdstukken opgedeeld en merk je bijna niet meer dat je een (heel erg lange) brief zit te lezen. Deze structuur zorgt er wel voor dat, zeker in het begin, het verhaal even op gang moet komen. Robert schrijft leuke brieven, maar heel spannend zijn die nog niet, totdat Frankenstein dan toch opduikt.
Er zijn meer trage momenten in het verhaal; van sommige personages wordt de hele geschiedenis uit de doeken gedaan, terwijl dat niet nodig is. Deze passages duren gelukkig nooit heel lang en Shelley weet altijd het verhaal weer op de rails te krijgen.
Hoogmoed komt voor de val
Frankenstein vertelt zijn verhaal aan Robert. Dat doet hij niet zomaar; Robert verklaart aan hem dat hij er alles voor over heeft om zijn doel te bereiken en daar reageert Frankenstein nogal sterk op:
“Unhappy man! Do you share my madness? Have you drunk also of the intoxicating draught? Hear me; let me reveal my tale, and you will dash the cup from your lips!”
Alles op willen offeren voor succes, ambitieus zijn en daar heel ver in willen gaan, is volgens Frankenstein een verschrikkelijk slecht idee. Luister maar naar wat hij te zeggen heeft, dan zul je dat wel zien…
Frankenstein wordt als kind al gegrepen door het idee van het levenselixer; wat zou het immers fantastisch zijn als de mensheid niet langer werd geplaagd door ziekten en de dood op afstand kon worden gehouden! Dit idee haalt hij uit de alchemie, wat dan al achterhaald is, maar het laat hem niet los. Als hij op latere leeftijd gaat studeren, ontdekt hij dan toch hoe hij levenloze objecten tot leven kan wekken. Mocht je denken dat Shelley uitlegt hoe hij dat dan ontdekt of hoe hij denkt iets tot leven te kunnen wekken, dan wordt dit een teleurstelling. Frankenstein noemt alleen dat het hem is gelukt. Hoe, waarmee, waardoor, daar gaat hij niet op in.
“What had been the study and desire of the wisest men since the creation of the world was now within my grasp.”
Maar daar heeft Frankenstein wel bepaalde ‘onderdelen’ voor nodig. Hij komt er al snel achter dat het makkelijker is als hij op zoek gaat naar grotere ‘onderdelen’, anders duurt het veel te lang om al die tere stukjes aan elkaar te leggen. Waar zoekt hij dat? Dat vertelt Shelley ons wel: in sectiekamers en in slachthuizen. De enthousiaste wetenschapper is, met andere woorden, met lijken aan het puzzelen. Dat is geen lekker klusje en dat vindt Frankenstein zelf ook, maar wat moet, dat moet, dus gaat hij gewoon door, hoezeer hij het ook verafschuwt. De ambities van Frankenstein zijn immers torenhoog. Hij hoopt de mensheid een dienst te bewijzen, een nieuwe soort te doen ontstaan die hem dan als zijn schepper zal zien. Goddelijke ambities, maar waar eindigt dat?
Hij krijgt het voor elkaar. Maar dan wordt het monster wakker en als Frankenstein hem dan eindelijk levend aanschouwt, schrikt hij zich lam.
“… but now that I had finished, the beauty of the dream vanished, and breathless horror and disgust filled my heart. Unable to endure the aspect of the being I had created, I rushed out of the room and continued a long time traversing my bedchamber, unable to compose my mind to sleep.”
Twee jaar lang heeft Frankenstein niets anders gedaan dan gewerkt aan dit wezen en als hij hem dan eindelijk tot leven wekt, schrikt hij zodanig van wat hij heeft aangericht, dat hij de kamer uit vlucht! Daar blijft het niet bij. Als het monster hem opzoekt in zijn slaapkamer, slaat hij weer op de vlucht. Frankenstein beseft dan nog niet eens wat hij heeft aangericht, maar zijn val is begonnen, want vanaf dat moment wordt hij gekweld door sombere gedachten en vindt hij geen rust meer in de wetenschap die hij zo graag beoefende.

Wie is nu het echte monster?
De man die het monster creëert, laat datzelfde monster vervolgens volkomen in de steek, gaat ervandoor en wil niets met zijn creatie te maken hebben. Voor het monster is Frankenstein zijn Schepper. Wat ben je dan voor man als je vervolgens je eigen schepping niet eens kan aankijken? Als je het liefst had gezien dat het wezen op slag weer dood zou neervallen?
Terwijl Frankenstein zichzelf wentelt in zelfmedelijden, zoekt het monster een manier om te overleven en om toenadering te zoeken tot de mensen. Dom is hij niet. Hij leert zichzelf de taal aan door een gezin te observeren en hij wil eigenlijk niets anders dan geaccepteerd te worden. Maar zodra iemand hem ziet, zien ze een monster dat ze willen vernietigen uit angst dat hij hen zal willen doden. Als dat hem een keer te veel overkomt, verandert de oorspronkelijk goede inborst van het monster in een gemoed vol haat en rancune, dat tot een uitbarsting komt met de dood van William, een van de broertjes van Frankenstein. Er is dan twee jaar voorbijgegaan sinds het monster tot leven werd gewekt. Om de ellende compleet te maken, wordt ook nog een dierbare beschuldigd van de dood van William en uiteindelijk ter dood veroordeeld. Frankenstein reageert hierop door… jawel, zichzelf te wentelen in zelfmedelijden.
Frankenstein vlucht naar een hutje in de bergen (letterlijk) en daar komt zijn creatie hem opzoeken. Het monster – dat overigens geen enkele keer in het verhaal ‘man’ of ‘mens’ wordt genoemd – legt hem daar een keuze voor, met argumenten die behoorlijk steekhoudend zijn.
“You purpose to kill me. How dare you sport thus with life? Do your duty towards me, and I will do mine towards you and the rest of mankind.”
Het lijkt erop dat Frankenstein vindt dat hij zomaar iets tot leven mag wekken en dan ook mag beslissen om datzelfde schepsel weer te doden. Alleen kan dit schepsel zelf nadenken en is hij het niet eens met die redenatie. Hoe durft Frankenstein zo met het leven te spelen? Frankenstein zal zijn verantwoordelijkheid moeten nemen, maar verantwoordelijkheid nemen is iets waar zowel Frankenstein als het monster niet goed in zijn. De schepper heeft hier iets gemaakt en steekt vervolgens geen vinger uit om zijn creatie te helpen. Was het monster ook een misdadiger geworden als hij de steun van Frankenstein had gehad?
Sympathie krijgen voor Frankenstein is lastig. Hij vindt vooral zichzelf heel erg zielig. Datzelfde geldt echter ook voor het monster. Tegelijkertijd word je als lezer een richting op geduwd: zo wordt het monster nooit een mens genoemd of zelfs een man. Alle manieren om het monster te benoemen, zijn negatief: demon, monster, duivel, en zo nog meer dingen. Nooit wordt hij op een manier benoemd die neutraal of positief is. Zelfs niet als hij over zichzelf praat. Wat ook opvalt, is dat zijn uiterlijk zoveel angst, afschuw en weerstand oproept. Als het monster met een blinde man praat, ontstaat er een normale conversatie. Is hij dan wel zo monsterlijk? Of zijn de mensen, die niet voorbij hun vooroordelen over uiterlijk kunnen stappen, niet de echte monsters? En in hoeverre is Frankenstein een monster, die, nadat hij voor God heeft gespeeld, zijn schepsel de deur wijst en niets anders doet dan zeggen hoe verschrikkelijk het wezen is, terwijl het monster zo is geworden door zijn toedoen?
De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet
Als de twee het over elkaar hebben of elkaar tegenkomen, komt het op hetzelfde neer: ze beschuldigen elkaar ervan verantwoordelijk te zijn voor hun ellende. Daarbij steken ze zelf nooit de hand in eigen boezem. Het is de schuld van Frankenstein dat het monster bestaat en zo miserabel is en het is de schuld van het monster dat het leven van Frankenstein zo vervloekt is geraakt.
Heel even lijkt het erop dat de twee het toch een beetje eens worden. Het monster eist een metgezel en Frankenstein stemt toe om die te maken. Natuurlijk loopt het anders, want Frankenstein beseft wat er kan gebeuren als de vrouwelijke metgezel van het monster tot leven wordt gewekt. Zij heeft immers nooit afgesproken om mensen met rust te laten. Zij heeft niet om haar verschrikkelijke leven gevraagd (net zomin als het monster destijds, overigens). Mag hij dan wel nóg zo’n wezen op de aardbol loslaten?
Frankenstein besluit zich niet aan zijn afspraak te houden, een beslissing die hij pas neemt als hij de vrouw van het monster al bijna af heeft. Er volgen opnieuw verwijten over en weer. Frankenstein vindt dat hij in zijn gelijk staat, hij kan niet nog zo’n figuur maken. Het schepsel vindt dat hem een kans op een redelijk gelukkig leven wordt ontnomen.
“Are you to be happy while I grovel in the intensity of my wretchedness?”
Het monster wil niet dat Frankenstein gelukkig is als hij dat niet kan zijn. Frankenstein wil niet dat het monster nog een monster erbij krijgt – wie weet wat ze dan uit zullen halen, als ze met z’n tweeën zijn. Het monster is immers erg groot, hartstikke sterk en in staat tot moord. Dat is al lang gebleken. En als hij een vrouw maakt, kunnen ze dan kinderen krijgen? Nee, dat kan hij de mensheid niet aandoen. Maar het monster denkt juist: dit kun je mij niet aandoen. Opnieuw veroorzaken ze voor elkaar ellende. Opnieuw geven ze elkaar daarvan de schuld. Frankenstein heeft nog wel door dat hij zelf dat monster heeft gemaakt, maar verder dan dat gaat zijn introspectie niet echt. Het monster vindt dat als hij ongelukkig moet zijn, dat iedereen dan maar ongelukkig moet zijn.
Een mengeling van genres: horror, sciencefiction, gothic novel en de romantiek
Frankenstein onder één genre plaatsen zou het verhaal tekortdoen. Het is geschreven als griezelverhaal en dat is nog steeds behoorlijk geslaagd, zelfs al is de moderne lezer wel wat gewend. Het idee dat een wetenschapper lijken uit elkaar haalt en aan elkaar plakt om een schepsel te maken en dat vervolgens tot leven te wekken, blijft gruwelijk.
Daarnaast is het sciencefiction. De wetenschap is al wel zover dat we leven kunnen ‘maken’, maar niet vanuit niets. Niet vanuit levenloze lichaamsdelen. Dit is wel soft-sciencefiction echter, want Shelley legt (geheel begrijpelijk overigens) nergens uit hoe Frankenstein dat leven dan gemaakt heeft. Ze hield blijkbaar wel rekening met die vraag, want in het verhaal zegt Frankenstein tegen zijn toehoorder, Robert, dat hij niet zal vertellen hoe hij het monster heeft gemaakt. Wil hij immers ook zo’n demonisch monster maken? Is hij gek geworden? Robert kan beter leren van de fouten van Frankenstein en proberen zijn eigen misère niet groter te maken.

In de tijd dat het boek werd geschreven, was de term gothic novel bekend bij lezers. Enkele kenmerken van een gothic novel zijn ook terug te vinden in de romantiek, maar wat Frankenstein duidelijk van de gothic novel heeft, is de intentie om de lezers angst aan te jagen, zoals elk zichzelf respecterend griezelverhaal uiteraard beoogt te doen. De gothic novel was het genre bij uitstek daarvoor.
De romantiek, hiermee bedoel ik de literaire stroming, is sterk terug te vinden in dit boek. Beschrijvingen van de natuur zijn er genoeg en vaak genoeg wordt diezelfde natuur gepersonifieerd.
“The very winds whispered in soothing accents, and maternal Nature bade me weep no more.”
Naast de liefde voor de natuur die in het boek terug te vinden is, leidt het personage Frankenstein aan melancholie en eenzaamheid en het bovennatuurlijke is duidelijk terug te vinden in Frankenstein. Als je een lijstje met kenmerken van de romantiek naast dit verhaal houdt, kun je heel wat dingen afvinken. Dit kan voor de hedendaagse lezer soms wat zwaar of zwaarmoedig overkomen: Frankenstein is depressief, heeft (te veel) zelfmedelijden, zwelgt daarin. Maar – en dat is toch wel de bijzondere verdienste van Shelley – toch weet het verhaal te blijven boeien. Geen moment heb ik met tegenzin gelezen. Ook al zijn de zware, neerslachtige gevoelens behoorlijk dik aangezet.
Mag een mens voor God spelen?
De vraag die dit verhaal oproept, is of een mens wel voor God mag spelen. Maar misschien roept het ook de vraag op: wat als een godheid daadwerkelijk schrikt van zijn eigen creatie en keihard wegrent? Wat als God de mens schiep, zichzelf een ongeluk schrok en heel snel ergens anders heen ging? Het monster kon Frankenstein achterna gaan, maar dat is niet elk tot leven gewekt schepsel gegund.
In deze tijden van kunstmatige intelligentie, klonen, kunstmatig leven en de belofte van nog veel meer, is dit boek opnieuw relevant. Hoe ver ga je? Waar stop je? En wat doe je als jouw eigen schepsel jou ter verantwoording roept? Shelley kon niet bevroeden dat meer dan tweehonderd jaar later niemand raar zou opkijken van het in een laboratorium nabootsen van leven. Klonen kunnen we al. Hoelang zal het duren voordat we wezens kunnen maken die niet eerder hebben bestaan – nieuw leven, dus? En wordt dat dan ingezet voor het goede van de mens, of is dat een droom die uiteen zal spatten in een geweldige nachtmerrie, zoals dat het geval was bij Frankenstein?
Conclusie
Frankenstein is nog altijd relevant. De schrijfstijl is soms zwaar en af en toe sleept het verhaal een beetje als de levensloop van bijfiguren net te gedetailleerd wordt uitgesponnen, maar de gruwel van de creatie van het monster, het kat-en-muisspel tussen monster en schepper en de totale ontkenning van verantwoordelijkheid van beiden zorgen nog altijd voor een verhaal dat lezers kan boeien, dat vragen oproept en nog lang nazindert. Dit is de “maakbare mens” pur sang: maar wees voorzichtig als je een mens probeert te scheppen, want je weet nooit of je wel creëert wat je beoogt te creëren…
© 2020 – 2025 Fantasize & Ninja Paap-Luijten
