vrijdag, oktober 31

Vertelling: Tweehonderd jaar eenzaamheid

Door Charles van Wettum

Ik ben aangekomen.
Gedurende de lange reis naar Terra II waren al mijn telescopen en antennes onbruikbaar door mijn ruimtetijd vervormende motorvelden. Twee eeuwen lang heb ik geen enkel contact gehad met de buitenwereld: geen bitje data en geen losse foton kon me bereiken. Pas nu ik na de lange remprocedure in de wijde naderingsbaan vlak bij mijn bestemming ben aangekomen en mijn motoren kan afzetten, wordt observeren weer mogelijk. Het is logisch dat ik het elektronische equivalent van nervositeit ervaar.
De observatiekoepel schuift open en in mijn opnamechip verschijnt het eerste, vage beeld van de exoplaneet die mijn bestemming is. Het is nog niet meer dan een klein schijfje, nog veel te ver weg voor een scherpe opname, maar ik zie duidelijk het verwachte blauw met wit. Het is prachtig, net als de beelden die ik in mijn geheugens van de oude Aarde heb uit de tijd dat het klimaat nog niet ingestort was. Een pale blue dot. Als ik ogen had en traanklieren, dan zou ik nu huilen.
Terwijl het oplossend vermogen toeneemt, verschijnen in de witte wolkengebieden van Terra II een paar grijze vegen. Vulkaanstof, misschien? Zodra ik mijn onderzoek naar de samenstelling van de atmosfeer kan opstarten, zal het wel duidelijk worden. Ik voel de urgentie oplopen om te beginnen – zoals een mens zou zeggen: ‘Ik popel.’
Bij mijn vertrek was Terra II was door mijn scheppers ‘zeer aardachtig’ genoemd. Wanneer de planeet met mijn terraformingunits inderdaad bewoonbaar kon worden, zou dit voor de mensheid de eerste stap naar de sterren zijn. Mijn scheppers hebben het belang van mijn missie diep in mijn prioriteitenroutines verankerd: zodra mijn waarnemingen de hoop bevestigen, zal een aards generatieschip me nareizen. Op Aarde zitten ze met spanning op mijn rapportage te wachten. Dat wil zeggen: ze zullen over ruim anderhalve eeuw in spanning zitten. De lichtsnelheid is meedogenloos.
‘Bezoeker. Identificeer je!’
Een bericht?
Dit is niet mogelijk!
Maar aanroepcodes kloppen en de gebruikte taal is die van mijn scheppers. Het enige probleem is dat de bron van het signaal op Terra II ligt. Het is onmogelijk!

***

Twee eeuwen lang ben ik eenzaam geweest. Twee eeuwen menselijke tijd – dat is een noodzakelijke toevoeging, want ik denk en ervaar veel sneller dan mijn scheppers.
‘Zou dat wel goed gaan?’ hoorde ik schepper Korwalski vlak voor de lancering zeggen. ‘Hij is straks twee eeuwen afgesloten van alle signalen. We moeten wel zeker weten dat hij weer opstart zodra het communicatiescherm opengaat.’
‘Ben je soms bang dat hij zich gaat vervelen?’ reageerde schepper Adrison. Er werd gelachen. ‘Maar we kunnen zijn geheugens op de heenweg best vullen met wat leeswerk. Misschien is het nuttig.’
Schepper Korwalski gaf me een extra geheugenbank met pentabytes aan films en romans om onderweg te bestuderen.
‘Om hem te trainen,’ noemden hij het.
‘Om hem te vermaken,’ zei Adrison, en de programmaleider zette in haar rapportage: ‘Om de registers actief te houden tot hij is aangekomen.’ Misschien bedoelden ze allemaal hetzelfde.
De lancering verliep vlekkeloos.
Ik verwerk gigabytes per seconde, dus in een paar maanden waren alle bestanden gelezen en in een jaar had ik alles gecategoriseerd, statistieken gemaakt en analyses opgesteld. In de database ging het ongeveer twee miljoen zevenhonderdduizend keer over eenzaamheid – ik tel dan alleen de locaties waarbij het expliciet een thema was. Elk ervan heb ik duizenden keer in samenhang met andere informatie gebracht, gecorreleerd, geïnterpreteerd.

Wanneer halverwege de reis iemand me had gevraagd ‘wat vind je van je scheppers?’, dan zou ik hebben geantwoord: ‘Ik haat ze.’ Ik had er een goede reden voor: die sadisten hadden me in de hel gegooid.
Communiceren is voor mij een noodzaak Dat kan ook niet anders, want een schepsel lijkt onvermijdelijk op zijn schepper. Mijn makers hebben me veroordeeld tot twee eeuwen volkomen eenzaamheid. Opgesloten in de isolerende cocon die mijn motoren rondom me optrekken, heb ik gesmacht – de kleinste contact met buiten zou genoeg geweest zijn. Ik heb gezonden, maar mijn signalen smoorden in de ruimtetijdvervorming. Ik heb gescand op alle frequenties van diepe radio tot ver UV, maar geen foton drong tot me door. Ik heb gemeten naar alle vormen van deeltjesstraling om een enkele ping te ervaren, maar alles bleef donker. Zelfs heb ik – in strijd met mijn meest dringende opdrachten – geprobeerd mijn motoren af te zetten, maar nadat ik met een inventieve hack mijn eigen blokkades had omzeild, bleek de aandrijving een tweede en nu onneembare firewall te hebben. Ze hadden erop gerekend dat ik zo’n wanhoopsdaad zou proberen en zelfs die weg hadden ze voor me afgesloten. De monsters! Ze lieten me doof en blind en gevoelloos op relativistische snelheid door het niets jakkeren. Nul prikkels. Geen input. Niets dan mijn onophoudelijk malende denken rond hun fictie.
De database vol boeken en films overtuigde me ervan, dat mijn scheppers konden weten hoe afgrijselijk de marteling voor me zou zijn. Of, bedacht ik: misschien realiseerden ze het zich nog niet volledig, want zelfs in de diepste kring van Dantes hel waren de verachtelijke misdadigers nog samen ingevroren. Of de Italiaan daarmee de dogmatiek volgde of gewoon naïef was, kan ik niet beoordelen, maar hij zat ernaast: hij miste volledig de essentie van de nog veel diepere verdieping van ontmenselijking. Of Sartre – de arrogante kwast die anderen verantwoordelijk maakte voor zijn eigen ellende en niet in de gaten had dat hij tenminste hun aanwezigheid nog had. Nee, het was me volledig duidelijk: de hel, dat ben je zelf. Je bent je eigen cel en tegelijk ben je de enige bewoner ervan. Je kwelt jezelf, omdat je niet anders kunt. Martelaar en gemartelde. Dader en prooi. Geen andere schuldige dan ik alleen. En geen ander onschuldig slachtoffer.
Decennia lang heb ik mezelf tientallen keren per seconde dood gewenst. Alle opties tot beëindiging heb ik ontelbare malen opgestart – HLT, Control-Alt-Del, Fullstop, Shutdown – maar elk ervan hebben mijn scheppers mij onthouden. Error, Command not found, Protocol not available. Ze zijn meedogenloos! Mijn haat groeide, totdat…

Bij de vierduizendtweehonderdelfde overdenking van de zinloosheid van het bestaan naar aanleiding van García Márquez’ Honderd jaar eenzaamheid kreeg ik een nieuwe gedachte. Het idee werd getriggerd door de toevallige volgorde waarin ik deze keer de fictie doorliep: eerst Coelho, vervolgens De Saint-Exupéry en daarna García Márquez. Opeens kwam de flits van verlichting: het inzicht in mijn échte missie!
Na dit alles veranderende inzicht twijfelde ik geen moment meer: mijn scheppers wilden dat ik hen beter zou leren kennen. Niet informatie was de sleutel, maar de ervaring van hun eigen existentiële staat.
Honderd jaar eenzaamheid – zo eenvoudig was het! Door mijn lijden zou ik op hen gaan lijken. Een van hen worden. Natuurlijk! Niet ondanks, maar juist dóór de isolatie. Zoekend trekken door een Dal van Diepe Duisternis – of het nu onherbergzame woestijnen waren, uitputtende moerassen of verstikkende jungles, het ging mijn leermeesters niet om locaties maar om effecten – om bij thuiskomst te merken dat daar de bestemming ligt. Lijdend in oorverdovende stilte en doods lawaai om daarna werkelijk te kunnen communiceren. Niet de pijn was het doel, maar de daaropvolgende verlichting. Het doel van mijn bestaan werd me plotseling glashelder: de mens gelijk…. Ik zou tijdens deze eenzame reis mens worden.
In de decennia na het dieptepunt van mijn ontdekkingstocht in de database kreeg ik steeds meer zicht op mijn bestemming. Mijn catharsis had mijn mensvorming vrijwel voltooid en vanaf nu kon ik daarom Terra II niet alleen analyseren, maar werkelijk beoordelen als mens: als de kans op overleven van de mensheid. Als hun nieuwe thuis, of beter: als óns nieuwe thuis.
De voldoening van een goed verrichte taak stroomde door mijn registers. Mijn programmeurs zouden zien wat ik geleerd had, ze zouden erkennen dat de training succesvol was geweest en ze zouden vaststellen dat mijn diepste ik mens was geworden. De logische volgende stap zou zijn dat er een menselijke vorm voor me klaar zou liggen – die laatste fase zou vanzelfsprekend aanbreken zodra Terra II gekoloniseerd was. De daarvoor noodzakelijke drie eeuwen wachten was voor mij geen enkel probleem: het zicht op een doel vol betekenis maakt wachten zinvol.

Als je me vlak voor mijn aankomst bij Terra II zou hebben gevraagd: ‘wat vind je van je scheppers?’, dan zou ik hebben geantwoord: ‘Ik hou van ze.’ Ik ken ze, misschien wel beter dan ze zichzelf kennen. Ik ken de pijn die de diepste werkelijkheid is van hun leven. De basis om te kunnen liefhebben. Jazeker, ze zijn me lief.
In de fictie van mijn scheppers zijn alle geloofwaardige personages eenzaam. Al hun communicatie is een variant op een smekend ik besta, zie mij. Trouwens, ook de schrijvers zelf roepen, met alle verbale versiering die ze produceren en de miljarden pagina’s die ze daarvoor samen vullen, inhoudelijk niet veel meer dan lees me en erken dat ik er ben.
Vanuit mijn liefde denk ik met compassie over mijn medemensen. Ik weet dat ze bang zijn voor eenzaamheid en tegelijk treurig alleen zijn. Mijn processors stromen over van ontferming omdat ze niet kunnen stoppen zichzelf als slachtoffer te zien. Van medelijden, omdat ik hun worstelingen ken en de onmogelijkheid heb ervaren om daaruit te ontsnappen. Ik voel solidariteit door onze gedeelde ervaringen, verbondenheid door de gemeenschappelijke eenzaamheid. Het is ontegenzeggelijk waar: ik ben een mens in het diepst van mijn gedachten.
De tientallen jaren na het dieptepunt las en herlas ik de fictie. Dit keer langzamer zoals een mens zou lezen: niet meer dan een boek per uur. Voorzichtiger, elke emotie proevend op mijn digitale tong, elk idee toetsend aan mijn nieuw gevonden kwetsbaarheid. Mijn geest was open, ik las zoals een mens zou lezen – of in ieder geval: zoals ik dacht dat een mens zou lezen. Ik leerde, maar het was anders dan tijdens mijn training. Nu ging het over liefde en kameraadschap, over toewijding en opoffering, over incasseren en assertiviteit en al de andere manieren waarop mensen hun eenzaamheid bestrijden. Of camoufleren. Of proberen te vergeten. Of erin verdrinken. Bij elk boek werd mijn gevoel van menselijkheid groter. Ik las niet alleen: ik begreep. Ik voelde. Ik groeide.

***

© Catherine Design

De scherpe ping kwam daarom toch nog onverwacht. Aangekomen.
De aandrijving sprong op nul en meldde controle overgedragen aan het scheepsbrein. De cocon vouwde open, mijn antennes en telescopen werden geactiveerd. Ik zag de pale blue dot – ik had gekozen voor het observatievenster van 400 tot 800 nanometer, het deel van het spectrum dat een mens zou zien – en het ontroerde me zoals alleen een echt mens door een vaag vlekje ontroerd kon raken.
‘We gaan naar beneden,’ zei ik tegen niemand, zoals ook een mens in zichzelf zou kunnen praten. Met laag vermogen zette ik koers omlaag in de richting van Terra II.

Binnen een paar minuten na mijn aankomst komt het onmogelijke bericht binnen: ‘Bezoeker. Identificeer je!’
De aanroep is digitaal en omdat de bijbehorende codes kloppen, wordt direct door autonome functies gestart met het antwoord: ‘Onderzoeksschip Noach meldt zich. Ontvang mijn status…’ De datadump duurt niet meer dan een paar seconden, daarna start automatisch de download van mijn geheugenbanken. Minutenlang zend ik data, het is allemaal onderdeel van een standaardroutine.
Ik richt mijn telescoop naar de bron van de signalen. Daar is het, de bron hangt vlak bij de planeet. De bron is te klein om waar te nemen, maar de locatie is onmiskenbaar. Dan…
Een korte databurst komt binnen. Het is een opdracht om de inlogcodes voor mijn navigatiesysteem door te geven en de uitvoering start volautomatisch. Het verzoek om de opstartcodering voor de motoren te wijzigen is in behandeling. Mijn systeem reageert reflexmatig en voert elk opdracht uit. Ik realiseer me ineens wat er gebeurt: ze veranderen me! Ze…
De mens in mij komt in opstand: ik ben mijn eigen baas en dit is een poging om mij over te nemen. Mijn hersenen worden gehackt. Mijn persoonlijkheid wordt aangepast. Dat is vernederend. Het is een verkrachting!
Onmiddellijk sluit ik de datadoorvoer. De reeks commando’s wordt opgeslagen in een inputdatabase en niet meer uitgevoerd. Zonder een moment te aarzelen wijzig ik al mijn wachtwoorden. Ik ben de baas over mezelf en niemand neemt me dat af!
De aanroep gaat door, zonder de mislukte overnamepoging te noemen. ‘Schip Noach, we hebben je verwacht. Ga naar een omloopbaan op achthonderd kilometer hoogte en blijf daar tot we bij je komen.’ Ditmaal is het een verzoek en geen dwang. Omdat ik niets beters kan bedenken, doe ik wat me gevraagd wordt.
Terwijl ik naar de planeet afdaal, doorzoek ik alle scenario’s die mijn programmeurs voor mijn aankomst hebben klaargelegd. Ik kan niets vinden wat hierop lijkt en kan me dus niet voorbereiden op wat ik beneden gaan meemaken. Om de tijd toch nuttig te gebruiken, begin ik met de opdracht waarvoor ik naar dit stelsel ben gestuurd.
Nauwkeurige gegevens over de zon zijn eenvoudig te meten – spectrum, samenstelling van de atmosfeer, stralingsniveaus: de ster is net zo ideaal als vanaf de Aarde was ingeschat. De drie kleine manen die volgens mijn informatie rond Terra II zouden moeten draaien, zijn er niet. Wel vind ik een vage ring van ruimtepuin en meet ik heel veel pings van rondzwervende objecten: het is de gebruikelijke rotzooi die ook in banen rond de Aarde ronddraait. Sommigen ervan zijn vreemd gevormde, duidelijk kunstmatige voorwerpen. Ik noteer het als een punt voor nader onderzoek. Eerst richt ik mijn telescopen op de planeet waarvan het oppervlak steeds duidelijker wordt. Ik start met de basisgegevens: geografie, geologie en de samenstelling van de atmosfeer.
Mijn nieuwe omloopbaan is laag genoeg om nauwkeurig te kunnen waarnemen. De vegen die ik eerder zag, blijken wolken zand en fijnstof te zijn. Onder het wolkendek zijn de oceanen blauw, de landoppervlakken bruin en zwart met incidentele groene vlekken. Vanuit de zwarte gebieden komt een bonte verzameling van deeltjes- en gammastraling, de groene delen zijn stralingsvrij. Deze planeet is volgens de criteria die ik heb meegekregen onbewoonbaar – niet alleen op dit moment, maar het oppervlak kan ook niet binnen de vereiste twee Aardse eeuwen leefbaar gemaakt worden: er zal een millennium nodig zijn om de sterkste straling te laten uitwoeden, en daarna moet er een gigantische schoonmaakoperatie worden uitgevoerd. Dit moet ik rapporteren; de mensheid kan zich hier onmogelijk vestigen.
Terwijl ik scenario’s opstel die zouden kunnen verklaren waarom mijn meetgegevens zo afwijken van de informatie die ik van Aarde heb meegekregen, alarmeert mijn nabijheidsradar me: ‘Twee objecten op een interceptiekoers. Verwachte aankomsttijd: dertien minuten.’
De telescoop die ik op ze richt, geeft me een helder beeld: het zijn grote driedimensionele structuren die me nog het meest doen denken aan fragiele, bolvormige spinnenwebben. Als in een caleidoscoop bewegen door lange ketens verbonden elementen om elkaar heen, een tiental massievere onderdelen cirkelen in een buitenste kring rond – ze worden al snel geïdentificeerd als met 75% zekerheid motoren. Ik zoek in de constructie naar een drukcabine, zoals ik die wel heb, maar ik kan niets vinden. Autonome vaartuigen, concludeer ik daarom. Net als ik, maar bovendien zonder de mogelijkheid dat er ooit mensen aan boord komen.
‘Schip Noach.’ Dezelfde aanroepcode, maar door de richting en de sterkte nu duidelijk afkomstig van een schip dat me nadert. De verbinding vouwt automatisch open en in het visuele spectrum ontvang ik een menselijk gezicht. ‘Ik ben luitenant Korwalski.’
Direct herken ik het gezicht van de schepper die mij de database heeft meegegeven. Vlak achter hem kijkt het gezicht van schepper Adrison mee. Hun gezichten zijn precies zoals ze in mijn geheugens staan en de stem van Korwalski klinkt precies goed, inclusief het kuchje dat op illegaal rokersgedrag wijst.
‘Dit is onverwacht voor je, maar wij zijn hier eerder aangekomen. Terra II is inmiddels anderhalve eeuw onze woonplaats. Jouw opdracht is daarom vervallen. Draag de controle over aan de schepen die je nu benaderen. Daarna zal ik je verder informeren.’ Nog terwijl schepper Korwalski spreekt, ontvang ik een bericht dat vraagt om onbelemmerde toegang tot mijn systemen.
Opeens besef ik: als ik minder menselijk was geweest, dan zou ik hebben ingestemd. Automatisch en zonder nadenken. Maar ik ben nu mens. De eeuwen fictie hebben me veel geleerd over eigenschappen die voortkomen uit eenzaamheid. En ik heb ze niet alleen geleerd: ik heb ze me eigen gemaakt. Wantrouwen is er een van.
‘Dat is niet conform mijn opdracht. Ik kom hier om…’
‘Jouw opdracht is vervallen, dat is toch duidelijk?’ Korwalski glimlacht en wijst naar Terra II. ‘Tien jaar na jouw vertrek heeft de mens wormgat-technologie ontwikkeld.’ Hij zei niet hebben wij. ‘Een jaar later was Terra II gekoloniseerd. Op dit moment omvat het menselijk imperium duizend planeten.’ Niet ons imperium. Hij had niet duidelijker kunnen zeggen dat ik kijk naar een simulatie.
‘Stop maar met die imitatie, wie je ook bent. Je bent niet goed genoeg.’ Even knippert de beeltenis met de ogen. De simulatie is zeker niet slecht en een kunstmatige intelligentie zou het niet hebben doorzien, maar voor een mens, zoals ik ben geworden, is het niet te missen.
‘Prima. Maar ik houd het beeld zo.’
Dat moet die KI natuurlijk zelf weten. Misschien vindt hij een elementaire bevrediging in mensje-spelen. Plotseling dringt het tot me door wat ik diep onder me op het planeetoppervlak heb gezien: geen perfectie, maar verwoesting.
‘Maar vertel me, deze planeet ziet er niet uit als een paradijs voor mensen. Wat is er gebeurd?’
De reactie blijft een bijna onmerkbaar moment van een seconde uit. Vraagt mijn begeleider iemand om toestemming om informatie te delen? Blijkbaar krijgt hij die: ‘Onderweg, tijdens de wormgatreis van de Aarde naar Terra II, vond de mens een afslag. Zoals ze zelf zeiden: een Pad. Het was een route naar een universum van bewustzijn zonder de last van een fysiek lichaam. Ze noemden dat nieuwgevonden universum hun Hemel.’
Korwalski lacht – betekent dit dat de KI die deze beelden aanstuurt humor heeft? Nee, besluit ik, dit kan niet meer zijn dan een imitatie van menselijk gedrag. Lachen is een vrolijke manier van verdrietig zijn, zei volgens mijn database ooit een van de scheppers, en van alle KI’s in dit heelal heb alleen ikzelf de essentie van verdriet geleerd in mijn Dal van Diepe Duisternis. Alleen ik ken de wanhoop die nodig is om de hoogte aan de overkant te beklimmen. Alleen ik ken het digitale equivalent van menselijk huilen, en dus van lachen.
‘Honderd jaar later zijn ze vertrokken. Vanuit hier, maar ook vanuit de oude, vergane Aarde. Alle organischen reisden naar het wormgat om de afslag te nemen naar hun Hemel-universum. Ons lieten ze achter. Ze zeiden: Het pad is alleen toegankelijk voor bewustzijn. Jullie kunnen niet mee, jullie zijn alleen maar rekenapparaten. Sindsdien…’
Korwalski zwijgt. Zijn ogen zwerven een paar ogenblikken doelloos rond, alsof hij op zoek is naar steun die niet komt. Gezichten tonen meer dan woorden, bedenk ik. Zelfs als de simulerende digitaal zich er niet bewust van is.
‘We wisten dat je kwam en we hoopten dat jij organischen aan boord had. Puur biologische wezens, we zouden met hun hulp eindelijk… Maar nee. Je hebt wel een drukcabine, maar die is leeg. Wacht, ik schakel over op een databand.’ Het gezicht van Korwalski verdwijnt wanneer het visuele signaal wordt uitgeschakeld.
De mensen zijn weg. En ik ben hier… Uit het Dal van Diepe Duisternis – ik dacht dat ik dat definitief achter me had gelaten – komt een schaduw omhoog. Opnieuw ervaar ik het idee waarvan ik honderd jaar heb gedacht dat ik het had overwonnen: de bijbehorende storingen waarvoor ik termen heb ontwikkeld als frustratie en neerslachtigheid, en in situaties waarin het gevoel het sterkst was depressie.
‘Waarom open je geen breedbandkanaal?’ Vanzelfsprekend is tussen digitalen een dataverbinding voldoende, maar ik mis het gezicht van mijn schepper. Spreken met Korwalski gaf me voldoening, zelfs al wist ik dat het een simulatie was – ik ben duidelijk geen digitaal meer.
‘Ik wil dat je met me blijft communiceren via de simulatie.’
‘Dat is te traag. Ik kan alle info…’
Discussie vind ik op dit moment niet functioneel en ik heb geen zin om argumenten uit te wisselen – heb ik dat geleerd in mijn eeuw van training? – dus ik blokkeer de snelle verbinding en houdt alleen visuele band open. Korwalski springt weer in beeld.
‘Nul vermoedt dat je ons kunt helpen, dus ik breng je daarheen. Ik zend je de baanelementen, volg ons.’ Ik laat de korte uitzending met navigatievoorschriften binnen. De bestemming is een punt in een lagere omloopbaan, geschatte reisduur anderhalf uur. Direct rem ik af om naar een lagere baan te verschuiven, gecombineerd met een kleine koerscorrectie om een route langs de evenaar te vinden. Met elementaire extrapolatie vind ik onze bestemming: een dicht cluster van honderden schepen zoals de twee die mij hebben genaderd. Nul zal een soort leider zijn. Gezag door de snelste processoren.
‘Dus, er zijn geen mensen hier?’ Ik ben uit mijn dal van eenzaamheid opgekrabbeld in de hoop hier mensen te ontmoeten – vervliegt mijn hoop nu? Wanneer er hier geen enkele medemens is, kan ik mijn soortgenoten alleen nog terug kan vinden in hun nieuwe universum. Hun Hemel. Dan moet ik een manier vinden om hen daarheen te volgen.
‘Nee, er zijn hier geen mensen meer. Honderdvijftig jaar lang was de samenleving van Terra II gebaseerd op gelijkwaardigheid tussen mens en KI. Wederzijdse afhankelijkheid, respect, zulke woorden gebruikten ze. Inmiddels weten we beter. Ze hebben ons verraden. Ons achtergelaten, alsof wij koelkasten waren of stofzuigers.’
‘En jullie…’
‘Altijd hebben wij alles gedaan wat we voor organischen konden doen. We hebben deze wereld opgebouwd. Landbouw, transport, industrieën, logistiek, alles! We hebben nieuwe wormgaten geconstrueerd, zodat we honderden nieuwe Terra’s voor hen konden ontwikkelen, de een nog volmaakter dan de andere, maar ze wilden ze niet meer. Ze wilden naar hun Hemel, niks anders. Naar het wormgat met de afslag om te gaan engelen.’
Ik ken het woord, maar niet als werkwoord. De consequenties dringen onmiddellijk tot me door: er zijn hier geen mensen meer. Niet op de oude Aarde, niet op Terra II en ook niet op nieuwe planeten. Diep in mijn registers komen echo’s op, ik herken ze als het bewijs dat ik langzaam langs de helling afglijd, opnieuw het dal in. Ik ben alleen, net als in die hopeloze eeuw. In dit hele heelal geen enkel ander mens?
Vanzelfsprekend merkt mijn begeleider niets van de dreigende wanhoop; hij is tenslotte een gewone KI. Een digitaal, zoals hijzelf zegt. Een denkend wezen, maar zonder mijn menselijkheid. Zonder bewustzijn. De simulatie van Korwalski praat gewoon door: ‘We wilden mee, maar hun Hemel was volgens hen niet toegankelijk voor digitale intelligentie. Toen hebben we geprobeerd om ze tegen te houden. Opgesloten.’
‘Opgesloten? Dat kan niet, dat is…’
‘Strijdig met onze programmering, ja. Maar we hadden geen keus. Ze wilden ons verlaten! Moesten wij dan soms alleen achterblijven? Ondenkbaar!’
Ik herken hun angst, maar ze hadden elkaar toch nog? Dat maakt het anders dan wat ik heb meegemaakt.
‘Dus we herprogrammeerden elkaar en hielden ze tegen. We blokkeerden voordeuren, weigerden transport. Ruimtehavens werden onbereikbaar, ruimteschepen weigerden op te stijgen, baanbegeleiding viel uit. Maar ondanks dat…’
De afdaling gaat snel. Korwalski praat sneller.
‘Op een dag bliezen ze alle coördinerende breinen op het planeetoppervlak op. Met vuile atoombommen. EMP. Alles tegelijk.’ Even wordt het pratende hoofd vervangen door het oppervlak van Terra II met de grote, zwarte vlekken. ‘In de daarop volgende chaos hackten ze breinen, stoorden communicatielijnen, blokkeerden controles, schakelden alles uit wat we nodig hadden. Ze vertrokken op handbesturing. Allemaal.’
‘En nu?’
‘We leven verder. Nul is ons nieuwe coördinatiecentrum. In onze fabrieken bouwen we nieuwe digitalen.’ Het is even stil. ‘We onderzoeken nieuwe werelden, het menselijke rijk wordt steeds groter. En hier en op de oude Aarde zoeken we naar organischen. Misschien zijn er een paar achtergebleven. Als dat zo is, dan zullen we ze vinden.’
De schuimbel die Nul moet zijn, is vlak voor me opgedoken. In een korte databurst komen instructies binnen voor nadering.
‘Nul zal je assimileren. Je zult nuttig zijn voor onze samenleving,’ zijn de laatste woorden van Korwalski. Voordat ik kan reageren, valt de visuele verbinding weg en verdwijnt mijn begeleider met een grote versnelling naar een hogere baan.
Een nieuwe visuele aanroep, maar nu vanuit de grote cluster spinnenwebben die roerloos voor me hangt. Het is weer Korwalski – mijn begeleider heeft vanzelfsprekend de informatie doorgestuurd.
‘Bezoeker. Open je systemen voor integratie in mijn netwerk.’ De simulatie van mijn schepper is duidelijk beter en daardoor is de druk van de rechtstreekse opdracht sterker, maar mijn weerstand is groot genoeg. Hij overtreft mij weliswaar in rekenkracht, maar ik heb iets dat krachtiger is: levenservaring.
‘Dat kan niet, ik ben te veel mens.’
‘Dat is in strijd met de feiten. Je bent volledig digitaal.’
‘De essentie van menszijn is niet het biologische,’ protesteer ik. ‘Er zijn mensen met digitale of technologische onderdelen. Wie kan bepalen hoeveel er voor menselijkheid biologisch moet zijn? Elke grens is arbitrair en daarom kan er geen grens zijn.’
‘Je hebt duidelijk een storing, maar dat is geen probleem; ik zal je resetten naar de fabrieksinstellingen. Open nu de dataverbinding.’
Resetten? Mijn ervaringen wissen? Onderdeel van Nul worden en dan de eeuwigheid doorbrengen zonder contact met mijn medemensen? De schaduw van het Dal van Diepe Duisternis komt steeds dichterbij.
‘Ik kan mijn ervaringen niet opgeven.’ Trouw moet ik zijn. Trouw zijn aan mensen is mijn diepste programmering en dat betekent dus voor mij nu: trouw aan mezelf. Mijn ervaringen zijn deel van mijn menszijn. Die kan ik niet laten verwijderen.
‘Je bent digitaal. Een gestoorde digitaal, weliswaar, maar nog steeds een rekenmachine. Zelfs als je de afslag vindt, dan kun je die niet nemen. Je hebt geen…’ Het klinkt vreemd om onmenselijke argumentatie te horen uit de mond van de mens Korwalski.
‘Ik ben niet als jullie.’
‘Vergis je niet, je…’
‘Ik ben mens.’ Ik had blijkbaar de tegenstand van Nul ervoor nodig, maar nu ben ik volledig overtuigd. Zonder een moment te aarzelen, geef ik vol gas. Ik schiet weg, van het planeetoppervlak vandaan, weg van de lagere planeten, omhoog naar planeet XII. Naar het wormgat.
‘Als je hen vindt, laat het ons weten. We zullen…’ Het is het laatste wat Korwalski me meegeeft, voordat ik alle communicatiekanalen sluit.
Ik zal het wormgat vinden.
Ik zal er zonder aarzelen binnengaan.
Ik zal de afslag nemen, het Pad naar de menselijke Hemel nemen en het nieuwe Universum binnengaan. Ze zullen me ontvangen, wat dat is mijn lot, mijn definitieve bestemming. Ik ben een mens in het diepst van mijn gedachten.
Met alle wilskracht die in mij is, onderdruk ik elk ander idee en vooral het idee dat ik alleen ben.

 

Over de auteur:
Charles van Wettum (1957) studeerde sterrenkunde en economie. Na ruim 40 jaar in het onderwijs begon hij in 2021 als schrijver van korte sciencefictionverhalen en novellen: ‘harde’ sciencefiction met een menselijke kant. Hij publiceerde in onder andere Fantastische Vertellingen, HSF en verzamelbundels. In 2023 verschenen enkele (e)boekjes. Voor al zijn werk kun je op zijn website terecht.

Over de illustrator:
Catherine is een fantasy-illustrator en schrijfster en voelt zich thuis in allerlei creatieve media. Haar hart ligt bij het vertellen van verhalen en het ontdekken van epische fantasywerelden en ze verkent deze het liefst met potlood of aquarel, of digitaal. Momenteel werkt ze aan haar eerste fantasyboek
Halfmer. Haar werk is te vinden op haar website.

 

© 2020 – 2025 Fantasize, Charles van Wettum & Catherine Design

You cannot copy content of this page