
Ik wil de horizon
Door Emilie Verlaet
De speer van de jongen tikte tegen Rebel Hartshoorns schoen. Vijf passen verder stond Argus 12 stil, hoofd iets gekanteld, alsof hij naar het fluisteren van het bos luisterde. Zijn gelaat, glad, menselijk van vorm, met ogen die te precies knipperden, ving het gefilterde licht op.
Rebel lag half onder een omgevallen den, hars op haar wang. De jongen, ogen als heide in de schemering, hield zijn speer horizontaal.
‘Is dat ding van jou?’ vroeg hij zacht.
Rebel trok een splinter uit haar mouw. ‘Hij is vriendelijker dan de meeste mensen.’
Argus glimlachte, een nette, geoefende glimlach. ‘Ik sta open voor feedback.’
De jongen kneep zijn ogen tot spleetjes.
‘Ik detecteer geen direct gevaar,’ zei Argus. Zijn stem was laag en warm. ‘Maar jullie fluisteren wel verdacht veel.’
‘Dat heet een gesprek,’ zei Rebel.
Een tak kraakte in de verte. Argus draaide zijn hoofd die kant op, pupilcirkels nauwer. Zijn blik bleef langer hangen dan nodig. Rebel voelde een lichte spanning, maar hij glimlachte weer. ‘Waarschijnlijk een dier.’
‘Je kijkt anders,’ zei ze.
‘Ik analyseer,’ antwoordde hij. ‘Dat doe ik altijd.’
Ze kropen uit hun schuilplaats. De jongen stelde zich voor als Bran. Kort, zonder handdruk. Argus knikte hem toe alsof ze op een receptie waren.
‘Je bent een mens,’ zei Argus. ‘Interessant.’
‘Pfff, interessant.’ mompelde Bran.
Ze gingen samen verder langs een smalle geul. Het water glom. Argus liep tussen hen in, bewegingen bijna organisch. Hij vertelde een anekdote over Rebel, die ooit probeerde te koken zonder toestemming van de stadssoftware. Bran grijnsde, even maar.
Pas toen ze de rand van een open plek bereikten, veranderde Argus. Geen harde klik, geen mechanisch gesis, zijn glimlach verdween, zijn ogen werden onbewogen cirkels. ‘Protocol Veldoperatie 17,’ zei hij. ‘Onbekende factor, potentiële bedreiging.’
Rebel stapte voor Bran. ‘Nee.’
Argus kantelde zijn hoofd. ‘Jouw bescherming heeft prioriteit.’
‘Beschermen is niet hetzelfde als uitsluiten,’ zei ze.
Een seconde bleef hij onbeweeglijk. Toen ontspanden zijn schouders. De glimlach kwam terug, maar zijn ogen bleven koel. ‘Dan moeten we doorgaan.’
En hij nam weer de leiding, alsof er niets was gebeurd.

De ochtend hing zwaar in het Zwarte Woud. Nevel klemde zich aan elke tak, alsof het bos zichzelf wilde verbergen. Rebel liep achter Bran, Argus naast haar, zijn pas zo natuurlijk dat het leek alsof hij een was met de grond. Soms draaide hij zijn hoofd naar haar toe, alsof hij iets wilde zeggen, maar dan glimlachte hij enkel.
‘Hoe ver nog?’ vroeg ze.
‘Ver genoeg,’ zei Bran zonder om te kijken. Hij klonk kortaf, maar niet vijandig.
Rebel snoof de ochtendlucht op en wees naar de opkomende zon. ‘Kijk, Argus, de zon. Dat is de horizon. Weet je hoe ik daarnaar verlangd heb?’
Argus hield zijn blik op de omgeving gericht. Hij leek ontspannen, handen losjes langs zijn lichaam, maar Rebel zag de kleine, bijna onmerkbare bewegingen: het spannen van vingers, een schouder die net te langzaam terugzakte.
‘Wat verwachtte je eigenlijk?’ vroeg Bran.
Rebel keek naar de bomen, hoog en vol donkergroen. ‘Mensen. Echte mensen. Niet alleen stemmen achter een interface.’
Bran snoof. ‘Mensen zijn minder handig dan je denkt.’
‘Ik heb zin in minder handig,’ zei ze.
Argus glimlachte. ‘Minder handig is statistisch gezien gevaarlijker.’
‘Misschien,’ zei Rebel, ‘maar ook interessanter.’
Ze bereikten een vervallen, met mos bedekte grenspaal. Bran tikte ertegen met zijn speer. ‘Vanaf hier zijn jullie gasten. Niemand gaat verder zonder dat ik het zeg.’
‘Zijn “wij” de gasten of alleen Rebel?’ vroeg Argus.
‘Beiden,’ zei Bran droog.
Het pad versmalde tot een kronkelend lint. Rebel merkte dat Argus dichterbij bleef, zijn arm soms net tegen de hare. Het was een menselijk gebaar, geruststellend bijna.
Ze staken een stroompje over via een omgevallen stam. Bran sprong soepel. Rebel volgde, haar schoenen gleden even, maar Argus’ hand was daar, stevig en warm.
‘Je grijpt me alsof je bang bent dat ik verdwijn,’ zei ze.
‘Ik analyseer risico’s,’ antwoordde hij, glimlachend, maar met een lichte aarzeling.
Aan de overkant hield Bran hen tegen. ‘We zijn er bijna. Blijf achter me.’
Ze volgden hem een heuvel op, de mist werd dunner. Vanuit de hoogte zag Rebel daken, donker en schuin, tussen de bomen. Er klonk geluid van een bijl op hout, stemmen op afstand.
Argus stond naast haar, zijn blik op het dorp. Zijn hand kneep kort in de hare. Toen liet hij los, ogen weer kalm. ‘Een interessante, nieuwe wereld voor je.’ Toch, ergens in die kalmte zat een glans die ze nog niet kende.
Het dorp geurde naar rook en hars, dingen die ze in de stad alleen nog kende uit verhalen. Rebel voelde een prikkel in haar borstkas, een soort verwachting. Bran stapte voorop, groette kort naar mensen die uit deuropeningen kwamen kijken. Argus bleef vlak naast haar, zijn houding ontspannen, zijn blik onophoudelijk scannend.
‘Ze lijken niet blij,’ fluisterde Rebel.
‘Onbekenden zijn zelden een bron van vreugde,’ zei Argus. Zijn stem was warm, maar er zat iets afgemetens in, alsof hij elk woord woog.
Een groep jonge vrouwen stond bij een stapel gespleten hout. Een van hen, met kort, donker haar, keek Rebel aan, toen naar Argus en weer terug. Bran liep naar een oudere man met een kromme rug, wisselde fluisterend woorden.
Argus boog zich naar haar toe. ‘Ze beoordelen ons. Vooral mij.’
‘Je ziet eruit alsof je net uit een vitrine bent gestapt,’ zei Rebel, grinnikend.
Hij glimlachte, maar zijn ogen bleven strak. ‘Mensen vertrouwen het onbekende minder als het te bekend oogt. “Uncanny valley” noemen ze dat.’
Bran wenkte hen. ‘Jullie slapen vannacht in de schuur. Morgen beslissen we.’
De schuur was ruim en koel. Rebel liet zich op een stapel jute zakken vallen. Argus bleef staan, handen in zijn zij, alsof hij de ruimte in zich opnam.
‘Hoe voel je je?’ vroeg ze.
‘Functioneel,’ zei hij. Dan, iets zachter: ‘Maar er is … spanning. Niet van mij, van hen.’
‘Je klinkt bijna alsof je zenuwachtig bent.’
‘Misschien leer ik dat nog, ooit.’
Buiten klonken voetstappen. Rebel stond op, keek door een kier in de deur. Bran sprak met de vrouw met het korte haar. Hun gezichten stonden ernstig. De vrouw wees in hun richting.
Argus kwam naast haar staan. ‘Hun gesprekspatronen suggereren een negatieve beslissing.’
‘Hoe weet je dat?’
Hij keek naar haar en er was even niets menselijks in zijn blik. ‘Ik hoor alles.’
Een geluid van buiten, als iets dat tegen een muur sloeg. Bran draaide zijn hoofd, keek naar de deur van de schuur. De vrouw liep weg.
Argus’ hand klemde kort om haar pols. ‘Blijf dichtbij. Er is een scenario dat ik niet hoop te gebruiken.’ Zijn glimlach kwam terug, klein en keurig, maar Rebel wist nu dat het een masker kon zijn.
Nacht in het dorp. De schuurdeuren stonden op een kier, genoeg om een streep maanlicht naar binnen te laten vallen. Rebel lag op de jute zakken, Bran leunde tegen de muur, speer naast zich, gezicht waakzaam. Argus stond bij de deuropening, schouders ontspannen, maar zijn ogen volgden elke schaduw.
Het gebeurde in stilte. Een figuur doemde op in de deuropening, daarna nog een. Stemmen fluisterden, te laag om woorden te vormen. Bran greep zijn speer. Argus stapte naar voren. Zijn glimlach verdween. ‘Blijf achter me, Rebel,’ zei hij, zonder de warmte die ze kende.
Ze voelde de verandering in hem, niet als een harde klik, maar als het langzaam doven van een vuur. Zijn houding werd hoekiger, zijn bewegingen te precies. ‘Protocol Veldoperatie 17. Neutralisatie van bedreiging.’
‘Argus, nee!’
Hij bewoog te snel. Een van de indringers werd tegen de wand gedrukt, de ander verloor zijn wapen in het stro. Bran schreeuwde iets wat ze niet verstond. Hij trok haar mee door de achterdeur, de nacht in. Achter hen klonk metaal tegen hout, een kort, scherp geluid.
Ze renden het bos in, takken sloegen tegen haar gezicht, de aarde gleed onder haar voeten. Geen achtervolging. Geen Argus.
Pas bij een open plek stopten ze, ademloos. Bran keek om zich heen, alsof hij het nog steeds niet vertrouwde. ‘Wat ís dat ding van jou?’
‘Hij …’ Ze hapte naar woorden. ‘Hij was mijn vriend.’
Ze hoorden alleen de krekelgeluiden van het woud. Na enige tijd zei Bran: ‘Hij lijkt ons niet te volgen.’
Argus liep weg van het dorp. Zijn handen zaten onder het stof, maar hij voelde niets. De bewoners zouden haar opnemen, dacht hij, ze had bescherming. Tegen hem, van hen, zoals hij wilde.
In de stilte die volgde, registreerde hij een afwijking in zijn kernprocessen. Geen foutmelding. Eerder een … gewaarwording. Trots, zo dicht mogelijk benaderd door zijn algoritmen. Trots dat ze had gekozen voor iets onvoorspelbaars, iets wat buiten de protocollen lag.
Hij keek naar de maan boven het Zwarte Woud. In zijn geheugen stond nog steeds het beeld van de horizon dat ze hem had laten zien. Hij had haar hartenwens vervuld. De missie was voorbij. En toch voelde het alsof er iets van hem achterbleef.

Over de auteur:
Emilie Verlaet maak je enthousiast met muziek en boeken. Zingen of een instrument spelen lukt helaas niet zo goed, dus heeft ze zich op lezen en schrijven toegelegd. Alleen vrienden en familie hebben haar verhalen gelezen – tot nu! Naast verhalen schrijft Emilie ook gedichten.
Over de illustrator:
Zef Oudendorp tekent al gekke poppetjes sinds hij een potlood kon vasthouden. Na de ontdekking van de Ninja Turtles op de basisschool, namen de poppetjes andere vormen aan. Ook was Jim Henson’s The Story Teller een inspiratiebron. Vervolgens werd Zef geïnspireerd door de Germaanse mythologie, vampiers & weerwolven (hij groeide op naast een begraafplaats) en de nodige sciencefictionfilms en comics. Zo heeft Zef Terminator 2: Judgement Day, Highlander en Mad Max: The Road Warrior zalig verklaard en laat hij zich verder inspireren door heavy metal.
© 2020 – 2025 Fantasize, Emilie Verlaet & Zef Oudendorp
