web analytics
vrijdag, maart 29

Vertelling: Nachtlichtje

Door Mariëlle Douma

Ik had Jade niet verteld dat ik een nieuw nachtlampje voor haar had gekocht.
‘Mama, wil je een verhaaltje voorlezen?’ vroeg Jade terwijl ik de deken over haar heen sloeg en haar voorzichtig instopte. Ik glimlachte. ‘Welk verhaaltje wil je graag horen?’
‘Die over de elfjes,’ mompelde ze onder de deken.
‘Die heb je al zo vaak gehoord. Zullen we vanavond lezen over de leeuw en de olifant?’
Twee bruine oogjes kwamen weer boven de deken uit, gevolgd door een pruillipje. ‘Maar ik wil die over de elfjes.’
‘We lezen niet elke avond hetzelfde verhaaltje, Jade,’ zei ik. ‘Gisteren heb je die over de elfjes al gehoord, en de dag daarvoor ook. Die over de leeuw en de olifant is ook leuk.’
‘Dan hoef ik geen verhaaltje.’ Ze dook weer onder de deken.
‘Weet je het zeker?’
Ze bromde nog wat, maar ik kon het niet verstaan.
‘Oké dan.’ Ik aaide haar over haar bolletje, maar ze bleef zich onder de deken verstoppen. ‘Wil je geen welterusten-knuffel?’
Er kwam geen reactie.
Ik besloot het erbij te laten. Mijn oogleden voelden al zo zwaar, ik had hier geen energie meer voor vanavond. ‘Welterusten lieverd,’ zei ik. Ik probeerde nog haar teddybeer bij haar onder de deken te stoppen, maar die vloog linea recta het bed uit. Ik schudde mijn hoofd.
Ik deed het licht uit, controleerde of het nachtlampje het nu eindelijk wél deed – een mooi oranje lichtje verlichtte de slaapkamer. Veel beter dan dat ding dat steeds flikkerde alsof het elk moment kon uitdoven.

Net voordat ik de kamer zou verlaten, schoot Jade overeind. Ze keek zoekend om zich heen en haar oog viel op het nieuwe nachtlampje. Ze sprong uit bed voordat ik haar kon tegenhouden. Ze rende naar het lampje, drukte haar neus erop en bestudeerde het van alle kanten. ‘Waar is het andere lampje? Dit is niet de goeie!’
‘Dit is een nieuw lampje, lieverd. Die oude deed het niet goed meer.’
Haar mondhoek trilde een beetje, toen liep er een waterval aan tranen over haar gezichtje. ‘Waar is het oude lampje,’ snikte ze. ‘Ik heb het oude lampje nodig.’
‘Ach meisje, zo erg is het toch niet dat het lampje weg is? Kijk, het nieuwe lampje geeft een veel mooier licht. Dat beschermt je goed in het donker,’ zei ik, terwijl ik haar op schoot trok en haar tranen probeerde te drogen, maar voor elke druppel die ik wegveegde volgde een nieuwe. Ik sloeg mijn armen om haar heen en wiegde haar heen en weer. Ik snapte er helemaal niks van, waarom huilde mijn kind om een kapot nachtlampje?
‘Waarom heb je dat lampje nodig?’ vroeg ik haar.
‘Anders kan ik niet slapen,’ snikte ze.
‘Waarom niet?’
‘Dan heb ik nare dromen.’
‘Maar dit lampje geeft toch net zulk mooi licht? Daar krijg je ook mooie dromen van.’
Toen kwam er met horten en stoten uit: ‘In het andere lampje woont een elfje.’
Ik onderdrukte een kreet. ‘Een elfje? Hoe kom je daar nou weer bij?’
Ze begon nog harder te huilen. ‘Zie je wel, je gelooft me niet.’
Meteen had ik spijt dat ik het elfenverhaal gisteren had voorgelezen. Zie je wel wat er van kwam, nu dacht ze ook nog dat elfjes bestaan. Een diepe zucht ontsnapte aan mijn lippen, ik was veel te moe voor deze eeuwige discussie. Iedere avond de vraag om het elfjesboek, en nu dit weer.
Met de grootste tegenzin trok ik het lampje uit het stopcontact. Met Jade aan mijn hand zocht ik in de prullenbak om dat stomme oude lampje. Snel zette ik het op zijn plek. ‘Nou in je bed en slapen!’
Ik moest wel heel streng hebben geklonken, want Jade dook meteen onder de deken. Vanaf daar keek ze met grote ogen naar het nachtlampje. Er verscheen een glimlachje op haar gezicht. Ik schudde mijn hoofd en stopte haar snel in. Ik drukte haar de teddybeer weer in de handen en oké vooruit, nog een kus op haar voorhoofd, en ik beende de kamer uit. Het lampje flikkerde toen ik de deur sloot.

Door gedoe op werk was ik de volgende dag aan de late kant om Jade op te halen bij de naschoolse opvang. Terwijl ik mijn fietssleutel in mijn jaszak liet vallen, liep ik naar binnen. Oh, wat hoopte ik dat ze het incident met het nachtlampje van gisteravond weer was vergeten. Ze was vanochtend echt niet te genieten. Ik dacht dat ze ook heel slecht had geslapen.
Jade stond al in de gang, met haar jas aan. Ze had een doosje bij zich.
‘Dag lieverd’, zei ik en ik probeerde haar te omhelzen, maar ze deinsde achteruit.
‘Je maakt het bijna kapot!’ gilde ze terwijl ze haar armpjes beschermend om het doosje vouwde.
‘Oei, sorry! Wat maak ik bijna kapot? Heb je iets moois gemaakt vandaag?’
‘Je mag het nog niet zien.’ Jade probeerde het doosje achter haar rug te verstoppen.
Ik hurkte, zodat ik haar kon aankijken. ‘Wat spannend. Je maakt me wel nieuwsgierig, hoor! Wanneer mag ik het dan wel zien?’
‘Als we thuis zijn,’ zei ze zo plechtig dat ik bijna in de lach schoot.
‘Goed dan, laat het dan maar zien als we thuis zijn.’
‘Nu mag je kijken,’ zei Jade toen ze haar jas had uitgetrokken. Ze zette het doosje op tafel en klom bij mij op schoot. Voorzichtig haalde ze het dekseltje van het doosje en liet me de binnenkant zien. In het doosje zat een papieren bedje zo lang als mijn wijsvinger, met een klein papieren kussentje en een kleine geruite sprei, ruig gekleurd met roze en rode stiften. Er stond een klein tafeltje naast, met daarop een papieren bloemetje.
‘Wat leuk dat jullie een kijkdoos hebben gemaakt vandaag.’
Haar gezicht vertrok. Oh jee, daar was die eigenwijze blik weer. ‘Het is geen kijkdoos, mama. Het is een dromenvanger.’
‘Een dromenvanger?’ Ik trok een wenkbrauw op. ‘Zijn die niet rond, met allemaal touwtjes en veertjes er onderaan?’
‘Die doen het niet goed,’ antwoordde ze. ‘Met die touwtjes vang je alleen maar trollen. Elfjes vang je met een zacht bedje.’
‘Nou, je hebt het in ieder geval heel mooi gemaakt,’ zei ik. Tegelijkertijd nam ik me voor het elfjesboek zo snel mogelijk de deur uit te doen. Mijn ouders hadden dat soort boeken ook nooit voor mij gekocht – die waren daar veel te realistisch voor. Ze wilden dat ik precies zou weten wat ik van het leven kon verwachten, dus geen tijd voor fantasie-fratsen. Daar moest ik een voorbeeld aan nemen. Met mij was het immers helemaal goed gekomen.

© Marcel van der Sleen

Die avond hing ik snel nog even het wasgoed op, vlak voordat Jade naar bed moest. Ik wierp tussendoor snel een blik op mijn kleine meid, die net op dat moment haar ‘dromenvanger’ op haar nachtkastje zette, naast het nachtlampje. Met haar neus boven het karton uit staarde ze naar het kleine papieren bedje.
Ongeveer vierenzestig knijpers later liep ik Jades slaapkamer weer binnen en sloot ik de deur van de slaapkamer achter mij, zodat ze wist dat het nu echt tijd was om te gaan slapen. Toen ik binnen kwam zat ze nog steeds voor haar dromenvanger, alsof daar op elk moment een elfje in kon verschijnen.
Nu was het klaar. Ik moest hier met haar over praten, ik kon het niet langer ontwijken.
‘Lieverd, kom je even bij mij zitten?’ Ik nam plaats op de rand van haar bed. Ze kroop bij mij op schoot en in haar ogen zag ik dezelfde fascinatie voor het zogenaamde elfje als die mijn ouders vroeger bij mij moeten hebben gezien met eenhoorns.
‘We moeten toch eens praten over elfjes,’ begon ik, maar ze onderbrak me: ‘Mama, weet je wat een droom eigenlijk is?’
Dat was een goede vraag, een mooie, realistische vraag. Ik glimlachte. ‘Een droom is een verhaaltje dat je hersenen bedenken, zodat je goed kan nadenken over de dingen die je op een dag hebt meegemaakt. Ik denk dat jij dus vannacht lekker gaat dromen van alle leuke dingen die je op school hebt gedaan.’ Ik aaide haar over haar mooie, zachte haartjes.
Ze schudde driftig haar hoofd. Oh jee, daar was die eigenwijze blik weer. ‘Een droom is een elfje. En die fluistert dan een verhaaltje in je oor. Een fijn verhaaltje.’
‘Elfjes bestaan helemaal niet,’ antwoordde ik hoofdschuddend. ‘Ik had je nooit dat boek moeten voorlezen.’
‘Ze bestaan wel!’ Jade sloeg haar armen over elkaar.
Ik schoot bijna in de lach. ‘Hoe kom je daarbij?’ vroeg ik.
Ze boog naar me toe en fluisterde in mijn oor: ‘Er woont een elfje in het nachtlampje.’
Opeens viel alles op zijn plek. ‘In het nachtlampje?’ herhaalde ik. ‘Is dat waarom ik het oude nachtlampje niet weg mocht gooien?’
‘Ja,’ zei ze terwijl ze vol ontzag naar het lampje keek. ‘Ze komt er ’s nachts uit en fluistert dan in mijn oor. Maar dat kan toch niet leuk zijn in het lampje. Die is kapot. Daarom heb ik de dromenvanger gemaakt.’
Opeens voelde ik me een heel klein beetje trots. ‘Wat lief van je dat je zo aan anderen denkt.’
Jade gaapte. Ik gaf haar haar teddybeer aan, en sloeg de deken over haar heen.
Ik wilde haar net welterusten knuffelen toen ze plots zei: ‘Mama, wil je vannacht het lampje uit doen? Misschien komt het elfje dan in mijn dromenvanger wonen.’
‘Maar dan slaap je in het donker. Dat vind je toch zo eng?’ zei ik verbaasd.
‘Niet als het elfje naast mij slaapt,’ zei ze met gesloten oogjes en een glimlach.
Ik gaf haar een knuffel. ‘Dat vind ik erg dapper van je. Vooruit dan. Ga je wel lekker slapen dan?’ Ik deed het nachtlampje uit. Misschien was haar fantasie zo slecht nog niet als ze daardoor minder bang werd in het donker. Ik glimlachte.
‘Ik denk dat ik mooi ga dromen vannacht,’ zei Jade. Ze had zich inmiddels helemaal in de deken gerold en alleen haar eigen haartjes en de oortjes van teddy staken nog boven de deken uit.
Vanuit de deuropening keek ik nog even om. Even leek het alsof het nachtlampje oplichtte. Een klein vuurvliegje maakte zich los van het lampje en streek neer in het doosje. Het vliegje leek nog een paar keer te flikkeren voordat het uitdoofde.
Ik schudde mijn hoofd. Had ik dat nu werkelijk goed gezien? Ach, Jade had het ook niet van een vreemde. Haar moeder was immers vroeger zelf net zo’n fantast. Ik draaide me om en sloot de deur achter mij.

 

Over de auteur:
Mariëlle Douma (1992) schrijft al fantasyverhalen zolang ze zich kan herinneren. Haar boek
Elfenprins werd uitgegeven toen ze zestien was. Professioneel houdt ze bezig met de ontwikkeling van lesmateriaal, met name over biologie en scheikunde. Ze fantaseert graag over de biologie van draken, orks en gerelateerde creaturen en wil deze het liefst zo geloofwaardig mogelijk brengen. Daarnaast is ze van mening dat fantasy niet altijd zo hard hoeft te zijn: volgens haar biedt het genre ook ruimte voor lieflijkheid.

Over de illustrator:
Marcel van der Sleen (1984) is opgeleid tot grafisch vormgever, maar de drang om te tekenen bleef. Daarom is hij ook als illustrator aan de slag gegaan. Zijn hart ligt bij fantasy & sciencefiction, omdat hij daarin zijn fantasie en beeldend vermogen helemaal vrij kan laten.

 

© 2020 – 2024 Fantasize, Mariëlle Douma & Marcel van der Sleen

You cannot copy content of this page