web analytics
dinsdag, oktober 14

Vertelling: Alice en Skeleton Lode – Finn Audenaert

Door Finn Audenaert

Voor Anthony Creston Brown (♱ 29/12/2024).

‘A man selling pictures, lonely on the road
Mean man Skeleton Lode from the cold.’
Rapper Warcloud als zijn alter ego Skeleton Lode – ‘Purple Rose from Cyro’ (‘Mixed Forest Zone’ bootleg, 2003)

 

DEEL EEN: EEN UILTJE DAT WEL EN NIET GEKNAPT WORDT. EN EMOTIES, VEEL EMOTIES.

‘Waarom is een raaf als een bureau?’ De Gekke Hoedenmaker leunt tegen de beuk naast de picknicktafel en grijnst breed. Hij spreidt zijn linkerhand en telt zijn vingers: ‘Een, twee, de middelste telt niet mee, vier, vijf. Geef antwoord of verlies je vege lijf!’
Alice schenkt net thee uit; het stroompje bevriest halverwege. ‘Nee, zeg!’ Ze rolt met haar ogen. Waarom doet iedereen zo moeilijk in dit malle land?
‘Hoho, je krijgt geen thee voor je het antwoord geeft! Dat komt hier zomaar binnenvallen, zonder verklaring, en stoort ons bij onze …’ De Maartse Haas gaat staan, grijpt de limoengroene hoed van de gastheer en gooit die in de lucht. ‘… Heilige Theeceremonie, inclusief Nationaal-Kampioenschap-Om-Ter-Hoogst-Het-Hoedje-Gooien. Een beetje decorum is wel gepast!’
Een traan rolt over zijn snuit. Hij schraapt zijn keel. ‘Sorry, meid, soms ontroer ik mezelf met mijn prachtige volzinnen. Maar wij, heren van stand, houden van orde en rust, dat zie je toch? Jouw aanwezigheid kunnen we niet lijden.’ Aan de daaropvolgende zucht van de Maartse Haas lijkt geen einde te komen.
De Gekke Hoedenmaker, nu weer met de hoed op het hoofd, klopt hem vaderlijk op de schouder en sust: ‘Het komt goed, beste kerel.’ Hij spreekt zachter nu, maar Alice hoort goed genoeg wat hij zegt: ‘Tenminste, als we die meid maar kwijtspelen.’
Alice weet niet waar te beginnen. Die omhooggevallen Haas heeft haar ‘dat’ genoemd, om over de rest nog te zwijgen! Het is de eerste keer dat iemand zo onbeleefd is tegen haar, op een enkele kattige opmerking van haar zus Lorina na. Ofwel maken de Wonderlanders grappen, ofwel zien ze alles als een drama. Nooit is het hier gewoon … nou ja, gewoon gewoon.
De Zevenslaper murmelt: ‘Bovendien … is het … zes uuuu-’ en dommelt weer in.
‘Precies,’ vult de Maartse Haas aan. ‘Het is zes uur, dus theetijd. Toegegeven, het is altijd wel zes uur aan deze tafel, zelfs op een woensdag zoals nu, maar toch, stop met onze tijd te doden.’
Alice trekt een pruillip en zet met een smak de theekan op de tafel. Nu is het haar beurt om op haar vingers te tellen. Eerst was ze te klein, dan te groot, toen nat en dan weer droog. En dan die lui hier … Een Konijn dat bleek wegtrekt van de stress maar haar toch beveelt alsof ze de meid is. Een Rups die bijklust als levenscoach maar zich te goed voelt voor nicotinepleisters, en ten slotte een Poes wier glimlach Alice overal achtervolgt. Een voor een doldwaze ontmoetingen, nog voor de heibel bij deze thee-elite.
Het is mooi geweest. Alice keert haar kopje om. ‘Zevenmaal ellende plus jullie bende! Al goed, ik wil geen thee meer.’
De Zevenslaper heft zijn wollige kop van tafel en zegt: ‘Riep … je … me? Nou … als je geen …. thee meer wil … dan moet je er wel … drinken.’
De theekan gaat vanzelf de lucht in en schenkt Alice een kopje uit, of beter over.
‘Te laat!’ zegt ze. Zij kan ook best dramatisch zijn als ze dat wil.
Het Witte Konijn —Alice vreest dat ze het beest nooit meer van haar kan afschudden— springt vanachter de beuk, haalt zijn horloge uit zijn vestzak en zegt: ‘Het is niet omdat ik dat zeg, dat jij het ook mag zeggen. Wie is er te laat? Ikke, ikke, ikke en niemand anders. Jij denkt dat heel Wonderland om jou draait. Poeh, tot later! Ik bedoel, tot te-laat-er!’ Hij draait zich parmantig om, wuift met zijn donzige staart ten afscheid en gaat er met een rotvaart vandoor.
Alice gelooft haar oren niet. Ze vindt anderen net heel belangrijk. Ze denkt aan haar zus —één snik— aan haar kat Dinah —twee snikken— en zelfs aan de oudere man van twijfelachtig allooi die vaak met haar gaat roeien en haar allerlei verhaaltjes vertelt —een hik en geen snik voor hem.
Alice’ schouders schokken. ‘Ik wil gewoon naar huis toe-hoe-hoe-hoe-hoe.’
‘Een uil, een uil, let op, een uil!’ schreeuwt de Maartse Haas. Alice’ tafelgenoten zoeken dekking onder de beuk, zelfs de Zevenslaper, zij het heel, maar dan ook héél, traag in zijn geval.
‘Ik ben helemaal geen uil. Waarom behandelen jullie mij zo gemeen, zo volwassen?’
Bij dat laatste woord valt iedereen stil. De wind ruist door de takken van de beuk. Een blad dwarrelt op Alice’ hoofd. Ze weet intussen beter dan het op te eten.
‘Ja, “volwassen” zegt U. Dat geeft wel te denken,’ ahumt en ahemt de Gekke Hoedenmaker, die zijn hoed afneemt en voor zijn bolle buik houdt. ‘Ik geloof dat ik U, nou, hoe zal ik het zeggen …’ Hij wrijft met zijn ene schoen over de andere.
‘Hij gelooft dat hij U excuses verschuldigd is,’ zegt de Maartse Haas. ‘En ik gelóóf dat hij dat gelooft. En ik geloof ook dat ik geloof dat ik mij aansluitend bij U moet excuseren.’
‘Geloven … heeft … er niets … mee te maken,’ fluistert de Zevenslaper. ‘Ik ben er … zeker van … dat mijn eerbiedwaardige …,’ hij doezelt bijna weg onder de beuk, maar zegt met een laatste krachtinspanning, ‘… collega theedrinkers … zich rot voelen. Evenzeer … als ik.’ Zijn oogjes gaan dicht.
‘Wilt U mijn hoed?’ De Hoedenmaker buigt voor haar.
Alice schudt het hoofd. ‘U’ noemen ze haar nu, en nog wel met hoofdletter. Eigenlijk vallen ze heus mee —vooral als ze slapen, zoals de Zevenslaper.
‘Dat is bijzonder vriendelijk, meneer Hoedemaeckers, maar daar heb ik niet zoveel aan.’ Alice voelt zich zelfs een beetje rot dat ze de mooie hoed, zo gul aangereikt, moet weigeren. Het verbaast haar nog steeds hoe snel haar gevoelens veranderen sinds ze in Wonderland is.
‘Nee, nee, juffrouw Alice. U begrijpt het verkeerd, vrees ik. Euh, niet dat U niet in staat bent te begrijpen wat ik bedoel! Ik wil U vooral niet beledigen. Niet opnieuw.’ De Hoedenmaker frunnikt zenuwachtig aan de brede rand van zijn hoed.
De Maartse Haas knikt hevig naast hem, zijn lange oren gaan van de bladeren aan de beuk naar zijn buikje, steeds weer. ‘Nee, nee, U begrijpt het vast en zeker, wis- en waarachtig. Maar wat mijn goede vriend, voor wie U zich zeker niet moet hoeden, bedoelt, is dat de hoed U naar huis kan brengen. Dat wilt U graag, toch?’
Wat? Alice is zo verbaasd dat ze pardoes op het gras gaat zitten. Ze had er zelf niets over te zeggen, haar benen hebben dat in haar plaats beslist. ‘Naar huis, zegt U?’ Dat ‘U’ werkt werkelijk aanstekelijk.
‘Het is … wel een beetje … gevaarlijk,’ gaapt de Zevenslaper, ‘maar niets … voor niets.’
Dat laatste klinkt Alice als wiskunde in de oren, iets waar ze geen zin in heeft. Ze mag zich niet laten afleiden door cijferwerk. De boodschap van haar vrienden —ja, dat zijn ze nu toch wel— is duidelijk: ze kan naar huis toe.
Alice neemt een ferm besluit en beveelt haar onwillige benen: ‘Verrijst!’ Dat heeft ze namelijk vaak in de kerk gehoord, en als ze het daar zeggen, dan gebeuren er mirakels. Zo eentje kan ze wel gebruiken. Voor ze het weet, staat ze rechtop. Ze stapt op de Hoedenmaker af, geeft hem een kus op de wang links, een zoen op de kaak rechts, en neemt de hoed aan. ‘Dank U,’ zegt ze zacht.
‘Het was Ons, eh, ik bedoel ons, een waar genoegen,’ antwoordt de man-zonder-hoed, met een blos op zowel wang als kaak.
Alice wil iedereen de hand schudden, maar de hoed trekt haar weg. Haar limoengroene gids rukt zo hard dat ze zich moet omdraaien en vlieger-dan-vliegensvlug haar vrienden bij de beuk moet achterlaten.
‘Let op voor Skeleton Lode,’ hoort ze nog net, voor de hoed haar onder de picknicktafel trekt en op een houten luik in de grond klopt. Het opent zich krakend. Oh nee, gaat ze weer ondergronds?

#

DEEL TWEE: LODE SKELETON VAN VOORSTEL HET // HET VOORSTEL VAN SKELETON LODE.

Eindeloos lang duurt de val door de tunnel. Alice klemt de hoed stevig vast. Als ze straks de grond ziet aankomen, dan kan ze snel op het hoofddeksel gaan zitten. Het vilten ding werkt goed mee, want het straalt een zacht groen licht uit in het donker.
Is ze nu nog niet op de grond? Uit verveling begint Alice op weg naar beneden te tellen, en voor de zekerheid doet ze dat maar omgekeerd —wie weet hoelang ze nog ter aarde besteld wordt. ‘Honderd, negenentachtig, achtenzeventig, zevenenzestig, euh, euh, vijftig, elfendertig, twee-… Aiaiaia!’
Plots is daar de bodem. Alice komt net tijd te kort om op de hoed te gaan zitten. Plof! Stofwolken omgeven haar, ze kucht dat het een lieve lust is. Als de rook om haar hoofd is verdwenen, vraagt ze de hoed: ‘Hey Groene, waarom heb ik geen pijn?’
Het ding zoemt goedaardig, waaruit Alice opmaakt dat haar niets kan overkomen zolang ze de hoed heeft. Ze staat op, veegt haar blauwe jurk schoon en kijkt om zich heen. Drie duistere gangen strekken zich voor haar uit. Staat daar wat boven de ingangen geschreven? Ze gebruikt de hoed als lamp en gaat de borden af.
Boven het eerste gat staat: “Wegwerkzaamheden. Geopend tot nader order.” Alice haalt haar schouders op. Boven de tweede ingang prijkt een recept voor lasagne of zo, het lijkt haar alvast Italiaans. “Lasciate ogni speranza, voi ch’intrate” leest ze langzaam af. Ze zegt het blijkbaar zo fout op dat de ene na de andere letter van het verweerde bord tuimelt en in het stof kukelt. ‘Che peccato!’ zegt een treurige stem, diep in de gang. Het is onder de grond al even verwarrend als erboven. Blijft nog over … gang drie. Er hangt geen bord boven. Wel heeft iemand een tekst in de aangestampte aarde gekrast. De grillige letters zijn moeilijk te lezen. Na een poos slaagt Alice erin de zin te ontcijferen. “SKELETON LODE WAS HIER, IS HIER, ZAL HIER ZIJN EN ZAL HIER ZELFS GEWEEST ZIJN.” Meh, werkwoordsvervoegingen. Daaraan heeft Alice een bijna even grote hekel als aan wiskunde.
Wie of wat zal haar redden: de letterloze lasagne of het grammaticale skelet? ‘Weet jij het, Groene?’ vraagt ze. Maar de hoed blijft deze keer stil. In elk geval kan Alice niet hier blijven, anders ziet ze haar familie nooit terug. Vooruit dan maar —op goed geluk.
Als ze de skelettengang in stapt, klinkt een holle lach die van heel ver komt. De hoed slaat geel in plaats van groen uit. Het gezoem stopt ook. Wat heeft dat te betekenen? Niet te veel nadenken, heeft de gouvernante Alice geleerd, daar krijg je hoofdpijn van.
Hoe dieper Alice de gang in gaat, hoe meer ze schokkerig als een pop begint te lopen. Stram been vooruit, stijve arm omhoog. Er hangt iets in de lucht, een zekere … aanwezigheid. Na een poos kan Alice nauwelijks nog bewegen. Ze hijgt van de zware inspanning. Net als ze wil gaan zitten —als dat nog lukt— schrikt het vermoeide meisje. Voor haar staat een lange, smalle figuur. Zijn hoofd is niets meer dan een schedel. Alice hapt naar adem als ze de lege oogkassen ziet. De onbekende draagt een gerafelde purperen kapmantel met blinkende knopen en een zware lederen riem met daaraan een sabel. Afgebleekte vingerkootjes omklemmen het gevest.
Alice staat stokstijf nu. Bij het theepartijtje gehoorzaamden haar benen niet, ditmaal is ze de controle over haar volledige lichaam kwijt. Wat staat haar nog allemaal te wachten? Angstig kijkt ze de grimmige gestalte aan.
‘?ben ik wie je weeT?’ vraagt het skelet met een krakende stem.
Alice is in de war. ‘Eh, hoe bedoelt U?’ Beleefdheid maakt vrienden, weet ze intussen.
‘?U bedoelt hoe, eH,’ zoemt de behulpzame hoed haar toe. Hij maakt weer geluid! Dat stelt Alice een beetje gerust. Ze herhaalt wat het ding zegt, maar luider.
De onbekende reageert onmiddellijk. ‘.elkaar begrijpen we, hahA’ Hij buigt zich voorover. ‘.lodE skeletoN van piratenschip het op welkoM’
Daar moet Alice best lang over nadenken. Het helpt niet dat ze nog steeds in dezelfde starre houding staat. Dan begrijpt ze de zin in een flits —oh, dát bedoelt hij— en daarna ineens weer niet. ‘.schip geen helemaal zie iK,’ zegt ze.
‘.straks het ziet jE’ Skeleton Lode —of is het lodE skeletoN?— bulderlacht en pakt de hoed uit haar handen. ‘.zorgen geen je maaK,’ zegt hij, ‘handen goede in mij bij is hoed jE’
Daar is Alice niet zo zeker van. De hoed is felgeel als een paardenbloem en doet er opnieuw het zwijgen toe. Dreigt er gevaar?
‘… geelzucht dan nietS,’ stelt de Skeleton Lode haar gerust, ‘besmettelijk zaterdag op enkeL’
Heeft hij door dat ze aan de hoed denkt? Hoe kan dat? In elk geval, voor zover Alice weet, is het nog steeds woensdag. Het is natuurlijk niet alsof er in de gang een kalender hangt.
‘.dan kijK’ Skeleton Lode haalt vanonder zijn versleten mantel een grote kalender tevoorschijn. Er staat een dik rood kruis bij “woensdag”. In alle vakjes staat dezelfde weekdag, merkt Alice al gauw. Gekke boel! Kan het piratenskelet gedachten lezen?
‘… wou vragen ik waT,’ zegt Alice na een korte aarzeling. ‘?huis naar terug weg de U kenT’
Plots slaat de stemming om.
‘.meisje ,niets voor nietS,’ klinkt het dreigend. Skeleton Lode gaat op zijn hurken zitten, zodat zijn doodskop vlak voor Alice’ gezicht hangt. Ze staart in zijn oogkassen, zwarter dan het diepst van de nacht. Akelig! Ze is er niet erg zeker van dat ze vandaag weer thuis raakt. Ze slikt.
‘.verder vooral sliK,’ moedigt Skeleton Lode haar aan. Zijn tanden blikkeren in de gele schijn van de hoed. ‘.je met wat nog misschien het wordt daN’
Soms, als mensen boze plannen hebben —niet in Wonderland, maar in de Echte Wereld— dan lachen ze, maar op een enge manier. Wel, dat is precies wat Skeleton Lode nu doet. Alice huivert, wat best moeilijk is als je stokstijf staat. ‘?alstublieft, terug hoed mijn ik krijG?’ vraagt ze met een benepen stem.
‘!meisje-lief ,indianen en piraten de naar mee koM’ Skeleton Lode streelt met een vingerkootje haar kin. ‘.jou help ik en mij helP ?goeD’
Er zit niets anders op. Alice stemt toe. Skeleton Lode overhandigt haar de hoed. Op slag kan ze zich weer vrij bewegen. Ze schudt haar handen en hupt even van het ene been op het andere. O, dat voelt goed.
‘.lodE meneer ,U danK’ De hoed wordt erg warm in Alice’ handen. Is dat een goed of een slecht teken?

#

© illustrations_by_Eline

DEEL DRIE: PIJLEN VERSUS SABELS VERSUS EEN HOED

Alice heeft moeite om Skeleton Lode bij te houden. Hij is zoveel langer; zijn passen zijn een stuk groter dan de hare. Haar borstkas gaat snel op en neer; haar jurk kleeft aan haar ribben. Waar de gang eerst nog smal en hoog was, wordt hij steeds breder. Uiteindelijk komt het tweetal aan in een immense ondergrondse ruimte. Aan de wanden groeien kriskras verspreid illuminerende paddenstoelen. Sommige zijn rood, andere geel, maar de meeste zijn groen. Samen verlichten ze de grot. Ook Alice’ hoed licht nu afwisselend in deze kleuren op.
‘O!’ Achterin, vlak voor de rotswand, staat een volschip, gestut door opstaande balken. Alice herkent de vierkantgetuigde masten van kleurplaten die de gouvernante bij haar lessen gebruikt. De driemaster reikt bijna tegen het plafond van de grot.
‘?schip uw dat iS’
Skeleton Lodes stem krijgt een droevige klank. ‘.het was daT’ Hij wijst naar kleine figuren in de verte. Ze houden zich op tussen de schoren. Rook kringelt omhoog. Bereiden ze een maaltijd? ‘… overvloeD eD schip trotse mijN,’ legt Skeleton Lode uit. ‘.bemanning muitende mijn eN’
Zijn diepe zucht doet Alice aan die van de Maartse Haas denken.
‘.indianen de van schuld de allemaal is heT’ Alsof Skeleton Lode hen riep door hen te benoemen, vult oorverdovend indianengehuil de grot. Alice knijpt haar ogen dicht, zo’n pijn doet het. Voorzichtig duwt de piratenkapitein de hoed over haar oren. Het helpt weinig, maar Alice vindt het een mooi gebaar. Ze blijven zo staan tot het gehuil wegsterft. Het gevaar lijkt geweken.
‘?lezen gedachten mijn u kunT,’ vraagt ze.
Hij knikt.
‘.al daarnet ik merkte daT ?alles zij horen, indianen de eN?’
Skeleton Lode knikt een tweede keer. ‘.alleshoorders versus gedachtenlezerS .pijlen versus sabelS .voort duurt strijd onzE’
Dat klinkt ingewikkeld. Opstandige piraten, luistervinkende indianen. Wat moet Alice precies doen om naar huis te kunnen gaan? Ze hoeft het maar te denken en ze krijgt het antwoord.
‘.meisje, terug schip mijn me bezorG .kennen rust eindelijk misschien ik zal zO. .huis naar weg de je ik toon daarnA’
‘?varen weer dan U gaaT’ Dat lijkt Alice geen eenvoudige klus. Hoe krijgt Skeleton Lode het schip ooit uit de grot?
De piratenkapitein schudt het hoofd. ‘.voorbij is tijd diE .wereldzeeën zeven de wij bevoeren ooiT .handelsschepen enterden wE !is diep zee de dan rijker werden wE’ Skeleton Lode opent zijn armen en doet alsof hij een zware schat draagt. ‘.van genoeg er neptunuS had moment bepaald een oP .ons naar drietand zijn gooide hiJ.’ Het skelet wijst naar een gat in de romp van het schip. Nu ziet Alice dat er ook piraten in het ruim zitten. Ze zingen dronkemansliederen. ‘.traneN der zeE de naar ons neptunuS blies adem machtige zijn meT,’ vervolgt Skeleton Lode zijn verhaal, ‘zeebodem de door daarna en naar eerst zakten en water er maakten wE .skelet een in mij neptunuS veranderde was aanvoerder hun ik omdat maar ,lichamen hun behielden mannen mijN’
‘?grot de in leuk het jullie vindeN’ Alice neemt haar hoed af en poetst Skeleton Lodes kootafdrukken weg.
‘.wel eersT .indianen de kwamen toeN.’ Skeleton Lode balt zijn vuisten, en zwaait naar zijn bemanning. Er stijgt hoongelach op bij het schip. ‘.vechten ons met wilden indianen eD .roken hen met vredespijp de daarentegen wilde iK .rust eindelijk wenste iK .uit me lachten zE .me verstootten mannen eigen mijn eN !ondankbaren dE’ Hij spuwt de laatste woorden uit. Skeleton Lode is wel griezelig, maar ook een beetje zielig. Alice voelt ineens medelijden met hem.
‘.je het toon ik, wacht maaR’ De piratenkapitein trekt met een soepele beweging zijn sabel en maakt er een grove tekening mee in het zand. Alice merkt dat er behoorlijk wat inkepingen in het lemmet zitten. Ze rilt even. In het zand ziet ze mini-indianen met tipi’s verschijnen. Ze zakken door het plafond de grot in. ‘.hen op boos was manitoU dE .indianen roofzuchtige waren heT .worden gestraft moesten zE’
Het begint Alice te dagen. ‘?terecht Wonderland onder is stout wie al komT’ De hoed trekt kort Alice’ handen omhoog, als om te tonen dat ze gelijk heeft.
‘.meisje ,precieS.’ De piratenkapitein wist de tekening in het zand uit. ‘.uit stout heel niet er ziet jij maaR ’
Alice vindt zichzelf best braaf, ze is hier gewoon beland op weg naar huis. Elke onderaardse gang moet naar een bende slechteriken leiden, beseft ze plots. En die maken elkaar het leven zuur. Ze stelt zich een boosaardige lasagne voor die de strijd met een razend spaghettimonster aangaat. Het klinkt als de hel. Gelukkig heeft ze niet de Italiaanse gang gekozen.
‘-en toeN’ Voor Skeleton Lode een volgende tekening in het zand kan maken, zoeft een bijl tussen hem en Alice in. Het wapen kerft zich in de wand achter hen en maakt een metalig geluid. ‘!op paS’ roept het levende skelet, maar het is te laat. Ze zijn omsingeld door woest uitziende indianen. Tot Alice’ schrik dragen ze allen een mes en ook pijl en boog, sommigen hebben eveneens bijlen en houten knotsen.
‘We hebben alles gehoord,’ zegt een gespierde indiaan die bijna even lang is als Skeleton Lode. Als enige van zijn groep torst hij een indrukwekkende hoofdtooi van rode en zwarte veren; hij is vast het stamhoofd.
Alice moet weer wennen aan de normale woordvolgorde. Het stamhoofd toont zijn tanden en grauwt naar haar. Alice durft er haar niet meer zo witte muiltjes op te verwedden dat deze indianen gevaarlijker zijn dan de piratenkapitein.
‘… wisten niet dat we alsoF .jullie ontgaat nietS,’ zegt Skeleton Lode, ‘omgekeerdsprekers vervelende stelletjE’ Hij legt zijn dunne armen beschermend om Alice. Zijn purperen mantel sluit zich als een tweede huid om haar. Alice voelt het kille metaal van de sabel tegen haar zij. ‘?je moet waT,’ snauwt hij naar de indiaan. ‘?vechten weer we gaaN’
Het stamhoofd antwoordt niet. Hij buigt licht door zijn knieën en laat zijn blik langzaam over Alice glijden. Het doet haar denken aan een katachtig roofdier dat zich klaarmaakt voor de sprong naar een prooi. Ze tast naar Skeleton Lodes hand. Waarom hebben ze de indianen niet zien aankomen?
Het skelet kent het antwoord: ‘.geesten het zijn ,piraten, wij als neT .willen dat ze als enkel zich tonen zE.’
‘-bijl de maaR’ Alice kan haar vraag niet afmaken.
De indianenleider rukt haar uit Skeleton Lodes armen, heft haar op en toont haar aan zijn strijders. ‘Kijk mannen, de volgende inwoner van Wonderland die de boel komt oplossen. Ze is slechts een kind!’ Bah, zijn adem stinkt. Alice probeert zich tevergeefs los te wringen uit de ijzeren greep van de indiaan.
‘Ha, die heb je niet meer nodig.’ Het stamhoofd neemt haar hoed af, streelt haar blonde haar en grinnikt. Hij zal haar toch niet scalperen?
‘Onze wapens zijn echt genoeg, meisje. Die oude zak beenderen wil vrede, zodat zijn mannen hem weer gehoorzamen. Zodat hij zacht kan dromen op zijn dierbare schip en er zijn misdaden kan berouwen. Vrede! Die slappe toestanden zijn voor de Wonderlui hierboven.’ Zijn mannen barsten in lachen uit. Het zijn bonkige kerels, met witte strepen op hun bruine huid. Meer dan een lendendoek dragen ze niet.
Skeleton Lode maakt van de afleiding gebruik om zijn sabel te trekken. ‘… of los haar laaT’ Hij doet een schijnuitval naar het stamhoofd.
De grote indiaan deinst terug en roept: ‘Val aan! Vandaag veroveren we eindelijk het schip.’ Hij zet Alice ruw op de grond, het meisje maakt zich zo klein mogelijk. De indianen trekken hun messen. Sommigen lossen half of volledig op, hun wapens blijven wel dreigend zichtbaar. Het knerpende geluid van metaal op metaal weerklinkt. Gelukkig staat Skeleton Lode zo dicht bij het groepje dat ze hun pijlen niet kunnen gebruiken. In de verte joelen de piraten. Hun liederen hebben ze gestaakt. Alice hoort enkel nog vijandige kreten als ‘!af hem maaK .meer niet kapitein onze is hiJ. kleiner kopje een jullie we maken, gevecht het van zijn moe jullie wanneer eN’
Skeleton Lode verweert zich hevig tegen de overmacht. Hij ontwijkt behendig tegenstanders en prikt zijn sabel nu eens in een been, dan weer in een arm. Soms steekt hij in het ijle, maar aan de uitroepen te horen, treft hij toch doel. Er vloeit geen bloed, maar Alice vertrouwt het zaakje niet. De wapens zijn scherp genoeg.
Ze duikt onder de benen van een indiaan door en haast zich weg. Haar ogen speuren de onregelmatige rotswand af. Daar, een plek zonder paddenstoelen! Alice zoekt de schaduw op. Wat nu? De malle maar onschuldige wereld daarboven is wel heel ver weg. Te midden van het strijdgewoel mist Alice haar vrienden, zelfs degenen die al eens vervelend tegen haar deden. Ze verschillen dag en nacht van wie onder de grond leeft. Hoe moet ze in hemelsnaam de kapitein zijn schip terugbezorgen? De moed zakt haar in de schoenen. Ze zal wel nooit meer haar moeder, vader of zus zien …
Tik. Iets botst tegen haar schoenen. Alice tast behoedzaam naar het voorwerp. Haar hand voelt de vertrouwde vorm van de hoed. In het strijdgewoel moet hij uit de handen van de hoofdman gevallen zijn. Zou de hoed haar niet naar huis brengen? Dat is toch wat de Maartse Haas zei? Net zoals toen Skeleton Lode haar zijn voorstel deed, wordt de hoed warm. Misschien betekent het wel dat er iets belangrijks te gebeuren staat …
De hoed gaat zweven en trekt Alice achter zich aan. Alsof hij weet dat hij de aandacht niet mag trekken, straalt de hoed geen licht uit. Steeds sneller gaat hij met Alice rakelings langs de onregelmatige wand. Het meisje schaaft haar rechterarm aan uitstekende stukken steen, maar ze verbijt de pijn. Wat ze vooral niet mag doen, is lawaai maken. Als het duo bijna aan de driemaster is aangekomen, houdt de hoed halt. Hij drukt zich vaster in Alice’ handen en zoemt: ‘.hen met praaT’
Heeft ze dat goed gehoord? Spreekt de hoed opnieuw “pirateeS”? Tot nog toe heeft hij haar steeds geholpen, dus waarom zou ze twijfelen? Alice zet de hoed op en stapt uit de schaduw. Het gevecht speelt zich gelukkig ver achter haar af. Bijt Skeleton Lode nog van zich af of hebben de indianen hem gevangen? Ze durft zich niet om te draaien om te kijken.
‘!halT’ Een zeerover wiens huid bezaaid is met zeemeerminnen-tattoos grijpt Alice vast. Hij ruikt nog naar het zilte nat, en dat na al die tijd onder de grond. Alice wil zich losworstelen, maar de hoed zoemt geruststellend.
‘.meisje ,stil maar je houd, jA .overvloeD dE op houden gezelschap ons koM’ De piraat neemt haar bruut onder de arm en loopt richting het schip. Alice besluit geen tegenstand te bieden; de hoed weet wat het beste is voor haar.
Ze zijn net aangekomen bij het indrukwekkende volschip als een eerste pijl zich in het hout plant. Voor de tweede keer in korte tijd wordt Alice ruw neergezet. De piraat duikt tussen de schoren en trekt Alice met zich mee. Naast hen ziet ze nog drie piraten. Eentje heeft een houten been. De dingen waar je op let als je aangevallen wordt!
‘!komen zE,’ roept de eenpikkel. ‘.binnen naar ,sneL’ Een na een glippen de piraten door de bres het schip in. Ze trekken hun sabels en verschansen zich vlak bij de rand van het gat. ‘.overvloeD eD mee verdediG,’ sist de piraat vol tattoos haar toe, terwijl hij haar een mes in de hand stopt.
Een pijlenregen, begeleid door ijzingwekkende kreten, landt in het schip. ‘.vechten hen met we kunnen zijn dichter ze alS’ Alice ziet de bloeddorst op het gezicht van de piraat. ‘.in schip het bres de door een voor een moeten eZ .pan de in ze we hakken zO’ De piraat maakt snelle kapbewegingen met zijn sabel.
Alice drukt zich tegen het hout aan en slaat haar hand voor haar mond. Wat een vechtjassen. Nu pas dringt het tot haar door: dit gevecht is al heel lang gaande. Nooit sterft iemand … want iedereen is al dood. Maar niemand heeft rust. Alleen Skeleton Lode lijkt dat erg te vinden. Als ze naar huis wil, moet Alice hem helpen. Nu ze erover nadenkt, zelfs als hij haar níet de weg terug wijst, moet ze hem hulp bieden. Dit is geen leven voor een dode!
En dan gebeurt het. De eenpikkel schuift uit. Hij valt tegen de piraat naast hem. De ene zeerover valt tegen de andere. Alice bevindt zich net aan de rand van de bres en wordt het gat in geduwd. Woosh, een pijl zoeft haar kant op. Ze schreeuwt het uit van angst, maar de redding is nabij. Haar hoed duwt haar met volle kracht naar beneden en vangt de klap op. Een groene streep flitst naar de planken diep in het ruim. Alice kijkt ontzet achter zich en vergeet hoe kwetsbaar ze is in het volle zicht van de indianen.
De hoed is aan het hout gespietst. Alice staart zo hard naar haar groene vriend dat het een tijdje duurt voor ze beseft dat er geen pijlen meer in het schip dringen. Ze draait zich om en ziet dat alle piraten op hun knieën zijn gaan zitten.
‘.terug is hiJ,’ prevelen ze. ‘.halen ons komt hiJ’ Eerst zeggen ze het zacht, daarna steeds luider.
Hoe ze ook kijkt, Alice bespeurt niemand. De piraten houden hun blik strak op de hoed gericht, zoals zijzelf daarnet. Wie nemen zij waar? Nu bereiken ook stemmen van buiten het schip haar.
‘Help, de Manitou komt uit het schip! Hij wil ons meenemen.’ Alice ziet hoe de indianen zich op de grond geworpen hebben en nauwelijks naar het schip durven te kijken. De grote indiaan heeft zijn hoofdtooi afgenomen en voor zich in het stof gelegd. Achter hen staat een eenzame figuur: Skeleton Lode. Hij wijst naar het schip.
Een vertrouwd gezoem klinkt in Alice’ oren. Naarmate het geluid van de doorboorde hoed toeneemt, onderscheidt ze een vage vorm voor zich. Een imposante zwarte bizon zweeft voor de bres. Zijn hoorns steken puntig omhoog, zijn staart maakt snelle bewegingen. Dit moet wel de Manitou zijn. Hij bromt diep. Langzaamaan overstemt zijn gebrom het gezoem van de gewonde hoed. Met open mond kijkt Alice naar de bevende indianen.
Een ander geluid vecht zich naar voren. Alice kijkt opnieuw naar binnen; geruis als van golven komt uit die richting. Een drietand, overdekt met zeewier, doemt op voor de hoed. In de schim ernaast herkent Alice de god van de zee. Zijn witte baard en gewaad zijn drijfnat.
Als door één mond spreken Neptunus en de Manitou: ‘Genoeg gevochten. // .gevaar in meisje een brachten julliE // Ze wilde nochtans de beste onder jullie helpen. // .zinloos ze is bedreigt zelve onschuld de straf jullie alS // Kinderen moeten van geweld gespaard blijven. // .gaan te zeevelden eeuwige de naar om tijD’
Nooit zal Alice vergeten wat zich voor haar ogen afspeelt. Indianen en piraten komen los van de grond. De piraten verlaten door de bres het schip en stijgen op, gevolgd door de indianen. De laatste geest die de lucht in gaat, draagt een fladderende purperen mantel.
‘.gelukt jou is heT,’ schalt Skeleton Lodes stem door de grot, ‘hoed je en joU !rust ik vind eindelijK .nodig voor niet overvloeD eD zelfs er heb iK .meisje ,pijl de volG’ Hij gaat de anderen achterna door het plafond en verdwijnt alsof hij nooit heeft bestaan.
Ondanks alles zal Alice hem missen. Hij heeft zich bij hun kennismaking een beetje enger voorgedaan dan hij was. Zo gaat dat met voormalige booswichten …
In het schip ligt een grote plas water. Het is de enige herinnering aan Neptunus, want hij is niet meer te zien. Ook de bizon is weg. Wat een ongelooflijke taferelen spelen zich hier af. Alice is diep onder de indruk van wat er gebeurd is. Heeft zij nu Skeleton Lode gered? Heeft ze de vechtende partijen gestopt? Misschien op haar manier wel. Ze waadt door het zoute water naar de hoed. Ze strekt haar armen en schuift haar groene vriend voorzichtig van de pijl af. Het gat in de hoed is groter dan haar oog. Ze kijkt erdoorheen; haar blik valt op de pijl. Wat had Skeleton Lode gezegd? ‘.pijl de volG’
Alice laat haar vingers over de pijl glijden. Hij zit losser dan ze had verwacht. Als ze er nu eens aan trekt? Ze rukt er zo hard aan dat ze bijna achterover in de plas valt. Maar dat doet ze niet, want ze is te verbaasd. Gebiologeerd kijkt ze naar de planken die met de pijl mee loskomen. Daarachter bevindt zich een tunnel, of eerder een soort nauwe pijp, met oplichtende paddenstoelen langs de aarden wanden. Ze grijpt de hoed steviger vast. Wat ziet ze aan het eind van de pijp? Het kan niet waar zijn … Is dat niet de rivieroever waar ze met haar zus picknickte? Ze schuift de planken verder opzij en kruipt op handen en knieën het gat in. De hoed zoemt haar goedmoedig toe. Het is tijd om naar huis te gaan.

 

Over de auteur:
Finn Audenaert (1977, Gent) schrijft korte verhalen: SF, horror, sprookjes, weird tales en fantasy. Sommige verhalen hebben een absurd randje. Zijn werk werd gepubliceerd in Portulaan, Weirdo’s en Out Of This World. Hij stelt thematische verhalenbundels samen, zoals
Bang voor spoken, Alice in Spiegelland en Heliocentrisme. Voor de boekenreeks In Tenebris en andere uitgaven van Poespa Producties verzorgt hij de eindredactie. Hij is verantwoordelijk voor de verhalenselectie en de interviews met auteurs in het online magazine Out Of This World. Hij schrijft besprekingen voor Fantastische Vertellingen, waar hij sinds kort ook een fictierubriekje heeft.

Over de illustrator:
Mijn naam is Eline van de Molengraft en ik ben afgestudeerd aan de opleiding Illustratie & Animatie aan de Kunstacademie AKV St. Joost in ‘s-Hertogenbosch.  Met mijn passie voor illustratie creëer ik een stijl die romantisch, filmisch en sprookjesachtig is, waarbij ik gebruikmaak van uitgesproken kleurencombinaties, een speels handschrift en verfijnde details. Ik illustreer graag digitaal en heb ook interesse in immersieve verhaalbeleving, waarbij ik bewegende of interactieve elementen toevoeg aan mijn werk. Je kunt mijn werk bekijken op mijn website en op Instagram onder de gebruikersnaam illustrations_by_eline.

 

© 2020 – 2025 Fantasize, Finn Audenaert & Eveline van de Molengraft

You cannot copy content of this page