vrijdag, oktober 31

Schrijfwedstrijd Maakbaar – Karens keuze: Die het vuur bracht – Peter De Groot

In een schrijfwedstrijd sneuvelen soms verhalen die eigenlijk goed genoeg waren om door te gaan. Een van die verhalen kwam op de radar van hoofdredacteur Karen en ze was onder de indruk. Daarom een toegift in de schijfwedstrijd Maakbaar onder de noemer Karens keuze. Laura Jebbink verzorgde de illustratie.

Die het vuur bracht
Door Peter De Groot

De rook van brandend hars likte aan de lucht, kronkelend als een slang die naar het lichaam van de zon reikte. Tenochtitlán ademde zwaarder dan normaal. Alsof de stad wist dat haar einde naderde. Axayacatl stond aan de rand van het paleisplein, waar de geur van bloed sterker was dan die van de bloemen die de priesteressen de vorige avond hadden gestrooid.
Naast hem, in de schaduw van een gebeeldhouwde zuil, stond Cuauhtémoc. Jonger, smaller van bouw, maar met een vastberaden geest. Zijn ogen waren gericht op de rookpluimen aan de horizon, waar de Spanjaarden oprukten met hun gepantserde goden. Paarden, volgens de verhalen. IJzer dat obsidiaan kon breken. En vuur. Altijd dat vuur.
‘Ze zeggen dat ze onsterfelijk zijn,’ fluisterde Cuauhtémoc. Zijn woorden waren als een gebed.
‘Ze liegen,’ antwoordde Axayacatl, zonder om te kijken. Zijn stem was schor. ‘Geen enkel wezen dat brandt, bloedt en sterft is onsterfelijk.’
Cuauhtémoc keek hem aan. ‘En als het goden zijn? Quetzalcoatl, teruggekeerd zoals voorspeld?’
Axayacatl draaide zijn hoofd langzaam. Zijn ogen waren donker en leeg als obsidiaan dat net geslepen is. ‘Als het een god is, verdient hij het niet om aanbeden te worden. Een god die zijn eigen kinderen verslindt, is niets meer dan een demon. En demonen kunnen we bestrijden.’
De woorden hingen in de lucht. Cuauhtémoc zweeg. Hij wilde iets zeggen, maar kon niets toevoegen.
Onder hen strekte Tenochtitlán zich uit als een hartenklop van steen en water. De kanalen weerspiegelden het rood van de dageraad, alsof het water zelf was doordrenkt met bloed. Het leven ging door – vrouwen droegen manden vol maïs, kinderen speelden aan de oevers. Maar een stilzwijgend begrip, een onuitgesproken vrees omhulde hen. Zelfs vogels zongen zachter.
‘Deze stad is onze wereld,’ zei Axayacatl, bijna tegen zichzelf. ‘Ze is perfect. Symmetrisch. Gecontroleerd. Alles heeft zijn plaats, zoals het hoort. Maar controle is slechts een illusie. Zelfs de perfecte orde kan verpletterd worden.’ Hij keerde zich om naar zijn broer en voor het eerst was er iets wanhopigs in zijn ogen. ‘Als de goden ons hebben verlaten, moeten wij de goden worden.’

© Laura Jebbink

De lucht was zwaar die nacht. Geen sterren. Alleen de geur van regen en de dreiging van iets groters. Axayacatl en Cuauhtémoc glipten door steegjes waar zelfs de maan niet durfde te kijken. Hun mantel kleefde aan hun huid door de vochtige hitte.
Ze kwamen aan bij een oude tempel, verlaten en vervallen, waar de stenen muren beschilderd waren met tekeningen van vergeten tijden. Binnen brandden vreemde lichten. Blauw en groen, geen vlammen, maar gloed.
De toltecatl wachtten. Makers. Scheppers. Vervloekt door de priesters, verguisd door de adel, maar gerespecteerd door hen die begrepen dat de wereld niet alleen door offers werd gebouwd. Axayacatl had hen nodig. Hij haatte het, maar wist dat dit de enige manier was.
De leider van de toltecatl stapte naar voren. Hij was een magere man, bijna skeletachtig, met ogen als holtes die vuur bevatten. ‘Jullie komen niet zomaar,’ zei hij, zijn stem kil. ‘Jullie komen omdat jullie niets anders meer hebben. Zelfs geen goden.’
Axayacatl keek hem aan zonder knipperen. ‘We komen omdat jullie begrijpen dat perfectie gebouwd kan worden, gecontroleerd kan worden.’
De man glimlachte, maar het was een leeg gebaar. ‘Controle is een illusie. Alles breekt, prins. Alles vergaat.’
Axayacatl stapte naar voren. ‘Niet als wij het versterken. Niet als wij het bouwen met wapens die de hemel zelf kunnen vernietigen.’
Een stilte. Cuauhtémoc voelde hoe zijn hart sneller sloeg. Hij wist dat dit een grens was. Een pad dat onomkeerbaar was. Maar hij zei niets. Hij liet zijn broer spreken.
De toltecatl-man knikte traag. ‘En wat geven jullie ons in ruil?’
‘Vrijheid,’ antwoordde Cuauhtémoc voordat Axayacatl iets kon zeggen. Zijn stem was helder, hard. ‘Vrijheid om te werken in het licht. Vrijheid om te bouwen zonder angst.’
Een moment leek de wereld te ademen. De toltecatl keken naar elkaar, wolven die een nieuwe leider taxeren. Ze stemden toe.

Ze kwamen bij zonsopgang. De lucht was oranje, alsof de zon opging in bloed. Hun kanonnen dreunden als de stem van Tlaloc. Hun paarden dronken de angst uit de lucht, hun ruiters waren monsters van staal en goud.
Axayacatl stond op de muren. In zijn handen een speer. Naast hem stond Cuauhtémoc, die zijn krijgers aanvoerde. Maar dit was niet zoals eerdere oorlogen. Dit was iets nieuws.
De toltecatl hadden hun werk gedaan. In de schaduwen werden wapens onthuld – katapulten die vaten gevuld met olie en vuur gooiden. Aarde die explodeerde bij aanraking. De eerste aanval sloeg in als een hellevuist. Spanjaarden werden uit elkaar gerukt door dingen die ze niet konden begrijpen. Hun paarden gingen wild tekeer, hun harnas beschermde hen niet tegen de vlammenzee die zich over het slagveld verspreidde.
Cuauhtémoc leidde zijn mannen met een roep die de lucht scheurde. Zijn gezicht was beschilderd als een jaguar, zijn stem harder dan de donder. Axayacatl keek toe, zijn hart vervuld met triomf en walging. Dit was hun kracht. Vernietiging was hun nieuwe god.

Tegen het vallen van de avond was de stad stil. De Spanjaarden waren verslagen. Voor nu. Maar de stad voelde anders. Axayacatl liep door de straten, de lucht doordrongen van de geur van brandend hout en verschroeid vlees. De toltecatl hadden hun belofte waargemaakt, het onmogelijke mogelijk gemaakt.
Maar de mensen keken niet naar de tempels. Ze keken naar de rook, de wapens, de dingen die ze hadden gebouwd, dingen die sterker waren dan geloof. Naar hun leiders.
‘Hebben we gewonnen?’ vroeg Cuauhtémoc, zijn stem zacht.
Axayacatl antwoordde niet. Hij keek naar de kanalen, troebel van bloed. Naar de stad die hij wilde redden. De stad die hij had veranderd.
‘Wat we hebben gedaan,’ zei hij uiteindelijk, ‘hebben we zelf gedaan.’ Hij keek naar zijn broer, naar de horizon, waar opnieuw rook opstak. ‘En wat we verliezen, zullen we zelf verliezen.’
Het was geen overwinning. Het was een stilzwijgende ondergang. Een wereld die zichzelf opnieuw uitvond, alleen om opnieuw te worden vernietigd. In vuur.

 

Over de auteur:
Peter De Groot schrijft voornamelijk experimenteel proza. Hij laat zich af en toe verleiden tot een absurd kort verhaal. Zijn interesse geldt vooral het spanningsveld tussen relaties en vrijheid. Peter werkt al een tijd lang aan
Barensweeën, zijn debuutroman. Je vindt hem vaak in de tennisclub, waar hij graag een balletje met je slaat.

Over de illustrator:
Laura Jebbink is in 2016 afgestudeerd aan de Wageningen Universiteit als ecoloog. Tekenen en schilderen is altijd een groot onderdeel geweest van haar leven en sinds 2021 is ze als illustrator aan de slag gegaan. Het fantasygenre heeft altijd een grote aantrekkingskracht op haar gehad door de vrijheid die het haar geeft en laat voelen. Van jongs af aan zijn draken een van haar favoriete onderwerpen. Ook maakt ze graag natuurillustraties waarbij ze haar studie en passie kan combineren.

 

© 2020 – 2025 Fantasize, Peter De Groot & Laura Jebbink

You cannot copy content of this page