web analytics
vrijdag, april 19

Interview: Remco Meisner van Stichting Fantastische Vertellingen

Door Isabelle Plomteux

Remco is de drijvende kracht achter de Stichting Fantastische Vertellingen. De stichting is in juli 1979 door hem opgericht en wil bijdragen aan de bekendheid en verspreiding van oorspronkelijk Nederlandstalige fantastische literatuur en kunst. Dit doet SFV onder meer door de uitgave van het Ganymedes-jaarboek en het tijdschrift Fantastische Vertellingen. Op 17 september aanstaande zal de stichting voor de derde keer in haar bestaan ook een Fantasticon organiseren, een bijeenkomst voor liefhebbers en makers van oorspronkelijk Nederlandstalige antastische literatuur en kunst. Genoeg redenen dus om Remco te spreken.

Dag Remco, kan je jezelf even voorstellen?
Ik woon in Nieuw-Vennep en ben docent aan een hogeschool. Voor die tijd was ik organisatieveranderaar. Daarnaast schrijf ik verhaaltjes, rommel ik wat in de marge en geef ik boekjes uit die niemand wil hebben. (lacht)
Om dat te bekostigen klus ik in de weekends en de avonden bij met lesgeven. Wat dat opbrengt, stop ik in een pot en daar bekostig ik mijn uitgeefactiviteiten mee. Met het uitgeven van die boekjes ontmoet ik heel veel mensen waar laten we maar zeggen net als bij mezelf een draadje aan los zit en dat vind ik leuk.

Hoe ben je erin gerold?
Door een vuige streek van Eddy Bertin. Ik zat nog op de middelbare school en op het werk van mijn broer kwam een drukpers te koop. Ik kon ze voor een prikje kopen want ze ging naar het schroot. Ik dacht: die moet ik hebben, daar ga ik mijn verhaaltjes op drukken. Ik schreef Eddy Bertin een briefje, zo ging dat nog in die tijd, toen schreven mensen nog brieven, om hem van mijn plan op de hoogte te stellen, maar Eddy maakte er wat anders van. Die kondigde in de SF-gids aan dat ik een tijdschrift ging uitgeven. Terwijl ik dat helemaal niet bedoelde. (lacht)
Vervolgens kreeg ik allemaal briefjes van mensen die abonnee wilden worden en wat dat moest kosten. En zo is het gekomen. Dat was in 1979.
Tussenin ben ik er even tussenuit geweest, want ik raakte getrouwd en er kwamen kinderen. Toen had ik natuurlijk een hypotheek die moest worden afgelost en heb ik een aantal jaar stilgelegen. Ik heb ook nog een tijdje in het buitenland gewoond, in Frankrijk, samen met mijn vrouw en mijn oudste kind. Druk, druk dus. Toen ik weer terugkwam naar Nederland, heb ik het weer opgepakt.

Hoelang duurde die eerste uitgeeffase?
Poeh … Ik denk van 1979 tot 1987 zoiets.

Deed je het helemaal alleen toen?
Nee, er was een soort clan van helpers die er eigenlijk nog steeds zijn voor een deel, Jeroen Kuypers en Bauke Muntz, Fred Hemmes. Zij hielpen me toen met van alles, zoals het in elkaar zetten van het tijdschrift dat ik op zolder bij mijn ouders drukte. Daar was die drukpers met gevaar voor eigen leven langs de trap door zes man naartoe gebracht. Als ze werkte, schudde het hele huis (lacht).
Dus ik drukte en de anderen hielpen me met het vergaren van het papier en het in elkaar nieten van het tijdschrift. We liepen rondjes rond tafels in de huiskamer, dat deed ik meestal als mijn ouders een avondje weg waren, dan gingen we die tijdschriftjes rapen, zoals dat heette.
We keken zorgvuldig naar het kleinste stapeltje. Dat bepaalde hoeveel exemplaren het zouden worden. Het drukproces was namelijk niet zo precies, van een bepaalde bladzijde had je al snel wat meer dan van een andere. In die tijd heb ik wel eens meer dan 1.500 tijdschriftjes gemaakt, dat vond ik heel wat.

Cover van Fantastische Vertellingen nr. 1, jaargang 1, 1979

Dat is ook heel wat.
Ja, dat was toen we een distributiemaatschappij hadden gevonden, of misschien hadden zij mij gevonden. Die distributiemaatschappij heette Drukwerk. Ze boden aan om de tijdschriften bij winkels neer te leggen, dat vond ik heel aantrekkelijk, maar ik had natuurlijk volstrekt geen kaas gegeten van zakendoen, wist ik veel, ik zat op de middelbare school. Dus toen kwam na een half jaar bijna alles onverkocht weer terug, met koffievlekken, dubbelgevouwen bladzijden enzovoort. Toen heeft de papiermolen het wel druk gehad. (lacht)
Maar los van Drukwerk had ik een aantal stripwinkels in Amsterdam, die ging ik zelf af op de fiets, onder andere Ravian van Rens Anten en aantal andere winkels. Dat was eigenlijk hopeloos want die striphandelaars moesten natuurlijk een marge en ik had helemaal geen marge. Integendeel, er moest geld bij. Dus alles wat ik die winkels aan korting gaf, kwam uit eigen zak. En het werd slecht verkocht.
Het was natuurlijk amateuristisch, ik deed ook maar wat, ik plakte met plakletters en strookjes getypte tekst een lay-out in elkaar en met een handpompje en een belichtingsbak bedreef ik lithografie. Belichten op de gok, een twee drie, zo zal het wel lang genoeg zijn. Ik had ook nog nooit een drukpers bestuurd. Ik kreeg daar wel handigheid in, ging er ook les voor volgen bij een bevriende drukker (die hoopte wat aan mij te verdienen, uiteraard), maar toch. Professioneel drukker ben ik nooit geworden.

En de pauze tussenin? Hoelang duurde die?
Dat is een goeie. (denkt even na) Ik denk dat ik het vanaf nr. 27 weer heb opgepakt. Dus tussen 26 en 27 zit een gat van een aantal jaar. Op een gegeven moment in de tweede fase, ben ik het drukken gaan uitbesteden aan reproductiemaatschappijen. Fotokopieerbedrijven om te beginnen. Zo kon ik een omslagje maken met één steunkleur, oranje. Tussendoor rommelde ik zelf ook wel wat met verschillende kleuren drukken, eerst geel, dan oranje, dan rood, dan blauw, dan bruin en zwart. Van lichte kleuren naar donkerder, elke keer dezelfde stapel papier er doorheen jagend. Dat was nog betaalbaar, écht full colour was niet haalbaar.

Na verloop van tijd bood die winkel van die fotokopieermachines me aan om fotozetsels te maken. Daar moest je dus een typemachine voor hebben, ik kon gelukkig een IBM-typemachine regelen via mijn oom. Als je dan speciaal papier en speciaal bolletje gebruikte, kon de fotokopiewinkel je getypte pagina inlezen met een OCR-scanner en je pagina als fotozetsel aan je terug leveren.
Daar heb ik een tijdje mee geëxperimenteerd, maar uiteindelijk werd het te duur. Ze vroegen daar best wat voor.
Ik was toen bijna klaar met mijn informatica-opleiding en toen heb ik zelf print-software ontwikkeld op één van de eerste computers, een Tandy TRS 80 model 2 level 1. Met die in Assembly geschreven software kon ik een printertje aansturen. Dat was een daisywheel-printertje, waarvan je de kop kon regelen tot op 0,2 mm.
Met de nodige moeite had ik uitgerekend hoeveel ruimte elke letter in beslag nam. En die breedte telde ik dan op, terwijl het printertje (letter voor letter) aan het printen was. Mijn zelfgeschreven softwareprogramma, mijn code, stelde dan op een gegeven moment vast dat de regel vol zat. Dan zei mijn computer piep en moest ik met de hand een afbreekteken invoeren. Zo produceerde ik regel na regel tekst. (lacht) We hebben heel wat gehobbyd.

Op een gegeven moment ben ik definitief gestopt met het verkopen in winkels, want ik verkocht heel weinig, een stuk of tien tijdschriften bijvoorbeeld. Het kostte alleen maar geld. Toen heb ik besloten om voor de hoogst mogelijke kwaliteit te gaan die ik kon voortbrengen, maar het streven naar hoge aantallen verkoop volledig los te laten. Ik heb weleens boeken uitgebracht waar ik er twee (steekt twee vingers in de lucht) van verkocht.

Wanneer ben je met het uitgeven van boeken gestart?
Nou, het eerste boekje heb ik uitgebracht toen ik nog op de HTS zat in Amsterdam. Ik was toen een jaar of twee met het tijdschriftje bezig. Paul Harland had mij een vrij lang verhaal opgestuurd. Het zou het halve tijdschrift vullen, dat was een beetje te gek.
Toen ben ik naar die drukker gegaan die ook het omslagje van het tijdschriftje voor me drukte (de rest deed ik zelf), toen was alles nog helemaal in zwart/wit, en gevraagd of hij me niet kon matsen met het boekje van Paul – en dat kon.

Maar het moest helemaal in zwart wit en ik moest het zelf inbinden, anders werd het onbetaalbaar. Het drukwerk kon hij leveren, ik moest gebruik maken van papier dat hij liggen had en waar hij niks mee kon. Na het snijden werd het daarom een boekje op zogenaamd “Penguin”-formaat, 11 cm breed en 17 of 18 cm hoog. Een heel rare maat, dus noemde ik de reeks maar meteen de Rare Boekjes-reeks.
Toen kwam die drukker de boekjes leveren en moest ik hem natuurlijk betalen, maar ik zat nog op school, het was onverwachts duurder uitgevallen en ik had dat geld gewoon niet. Op dat moment was Paul Harland, we hebben het hier over diens boekje De val van Nieuw Versailles, toevallig bij mij en die werkte al. Paul trok zijn portemonnee en legde 200 gulden bij en toen kon het wel. Paul heeft dus eigenlijk voor een deel zijn eerste boekje zelf bekostigd. En dat werd deeltje 1 van de Rare Boekjes-reeks.
Er zijn intussen meer dan zestig van die Rare Boekjes verschenen, steeds met een uniforme opmaak, zodat ze zich onderscheiden van alle andere boeken, dankzij de hulp van Ingrid Heit en Bauke Muntz, die al die tijd bleven meehelpen.

1e druk, Rare Boekjes-reeks, De val van Nieuw-Versailles, Paul Harland

Het eerste Rare Boekje was nog in de eerste fase dan?
Ja, klopt. Ik woonde toen in De Pijp in Amsterdam Zuid, boven de winkel van mijn huisbaas. Ik moest regelmatig zorgen dat ik hem niet tegenkwam, want ik liep vaak achter met de huur. Ik had ook een heel mooi naambordje laten maken met mijn naam en daaronder: tweede incarnatie van Satan. (lacht) Zo had ik minder last van de Jehova’s getuigen die actief waren in de buurt. Dat bordje is op een goede dag spijtig genoeg gestolen.

En toen ging je er even tussenuit, maar begon je naderhand weer. Met dezelfde mensen?
Nee, in de tweede fase, na Frankrijk, deed ik het veel meer alleen. Dat kon ook omdat ik niet meer hoefde te rapen. Want ik ben natuurlijk eigenwijzer dan tien eikendeuren bij elkaar, dus al die inspraak daar had ik maar last van. En zo gaat het vandaag nog steeds, ik doe alles alleen tot en met de enveloppen toe.

Naast het tijdschrift en de Rare Boekjes-reeks, breng je vandaag ook de Snuffelreeks uit. Kan je daar wat meer over vertellen?
De Snuffelreeks is opgestart in 2016 en draait om fantastische detectives. Op een gegeven ogenblik kreeg ik een detective met fantastische inslag opgestuurd. Daar wilde ik wat leuks mee doen. Qua uitgeven heb ik voor de Snuffelreeks dan ook het onderste uit de kan gehaald: het zijn hardcovers, genaaid niet gelijmd, met een leeslint en op een heel compact formaat. Sporadisch verschijnt er een nieuw boekje.

Dan is er ook nog de Tjonge zag ik op de website. Een piepklein tijdschriftje?
Die gaat al langer mee. Ik had mijn eerste baantje en daar hadden ze een zwart-wit kopieermachine die kon verkleinen. Dat was iets heel bijzonders in die tijd. Op een avond ben ik blijven overwerken en heb ik een A4’tje op die kopieermachine gelegd en het stiekem 100 keer gefotokopieerd op een kwart van het formaat. Naderhand heb ik met een schaar die verkleinde bladzijden 100 keer uitgeknipt en 100 keer hele kleine stapeltjes gemaakt en gevouwen en aan elkaar geniet en dat was de eerste Tjonge.
Dat was een verhaaltje waarvan ik toen vond dat het niet in het tijdschrift kon, nu zou ik dat geloof ik minder hebben. Het ging over de schoonheid van een lijk en allerlei schimmels die daar in de prachtigste kleuren op groeiden en de beestjes die daar hun ding aan het doen waren.
Het was mij opgestuurd door iemand die nooit heeft verteld wat zijn naam was. Ik weet alleen dat ‘ie een typemachine had die in zes verschillende kleuren kon typen, want dat deed ie in het originele verhaal. Dat kon ik met die fotokopieermachine natuurlijk niet overnemen.
Nou, dat liep heel goed, een fotokopie op A4-formaat kostte in die tijd 25 cent bij de Printerette – en dat was dan meteen de prijs van het boekje.

Tjonge, kleinste tijdschrift van Europa, nr. 17, 2021

Dus ik vond dat ik ook wel een Tjonge twee kon maken, maar ja daar zit je dan avond aan avond te knippen en toen ontdekte ik dat we zilvervisjes in huis hadden die papier vreten, dus moesten de Tjonges óók nog in keukenfolie gewikkeld worden om dat te voorkomen.
Kortom, het maken van dat piepkleine tijdschrift is eigenlijk een verschrikkelijke rotklus. Ik heb het een keer uitbesteed maar dat werd zo duur, het kwam dan op 2,50 euro/stuk. Sindsdien doe ik het toch maar weer zelf, op een printertje hier op zolder. Maar ja, ik moet het niet alleen printen, ik moet het ook in elkaar steken. Daarom verschijnt het als het verschijnt. Het tijdschrift bepaalt overigens zelf wanneer dat gebeurt. Ik heb daar geen invloed op.

We hebben daarnaast ook objecten, die geef ik ook af en toe uit, zoals het doosje Niets. Daar hoort geen gebruiksaanwijzing maar een gewijsaanbruiksing bij en daarin staat o.a. wat je moet doen als je per ongelijk te veel Niets hebt ingenomen. Dan loop je namelijk het risico op het gebrek aan Iets.

Het doosje was mijn idee, Gidion van der Swaluw maakte de tekening voor me. Het was net verschenen of Marten Blom kwam bij mij en vroeg of er niet een Niets-Refill moest komen voor als alle Niets uit het doosje bij de eindgebruiker was opgemaakt.
Dat vond ik een terechte opmerking, dus dat hebben we ook, een Niets-Refill, zodat je nooit zonder Niets komt te zitten. Die Niets-Refill is kleiner dan het originele doosje, logischerwijs kan er dus ook meer Niets in. En daar zit geen gewijsaanbruiksing bij maar een landheiding. Die is gemaakt door Anaïd Haen, die vond dat wel leuk.

O, en ik heb ook documentaires gemaakt, met Jeroen Kuypers samen, en die op dvd uitgebracht. We hebben Vincent van der Linden geïnterviewd, Patrick Bernauw, Paul van Leeuwenkamp en Ef Leonard. De interviews zijn ook ondertiteld, in het Nederlands, het Engels en het Britaki. En de eerste is door mijn nicht ook vertaald en ondertiteld in het Russisch.

Wacht even … Britaki?
(lacht) Het was nog een hele klus om de ondertiteling kloppend te krijgen met wat er verteld wordt, maar het is gelukt.

Dat wil ik zien. Waar zijn die dvd’s nu?
Die kan je nog steeds kopen, op de website en er zijn ook trailers van, op YouTube [helaas zonder ondertiteling in het Britaki, red.]

Ik zag op de site dat je van de oude tijdschriften ook nog steeds nummers kan bestellen?
Van sommige nummers heb ik nog steeds exemplaren liggen, dus ja, dat kan. Daarnaast heb ik de pagina’s van de oude nummers inmiddels losgesneden en gescand, dus ik kan ook facsimiles laten maken. Dan hebben we het wel over minimaal 50 exemplaren in een keer, dus tenzij er plots overweldigende belangstelling voor ontstaat, is dat nog niet voor meteen.

Er is denk ik nog één uitgave van de stichting waar we het niet over gehad hebben: het Ganymedes-jaarboek. Sinds wanneer geef je dat uit?
Ganymedes werd oorspronkelijk uitgegeven bij Bruna, met Vincent van der Linden als roerganger. Tot en met nummer 10 is het daar verschenen. Nummer 11 verscheen onder Vincents beheer bij Diram in België. Het was amper uitgebracht of Diram ging failliet. En toen werd Vincent ziek.
In zijn laatste levensjaar vroeg hij me of ik Ganymedes niet wilde voortzetten. Ik twijfelde of hij mij daar wel voor moest hebben, ik was maar een vliegenpoepje op de kaart, maar hij vond het leuk, dus hebben we het gedaan.
In eerste instantie hebben we Ganymedes-12 overgeslagen, 2012 is het jaar dat Vincent is overleden, en daar wilde ik wat speciaals mee doen, dus toen zijn we in het jaar 2013 met Ganymedes-13 van start gegaan.
Uiteindelijk heb ik Ganymedes-12 tegelijk met Ganymedes-19 uitgebracht. Het is een speciale uitgave geworden, een eerbetoon aan de mensen die de afgelopen jaren zijn overleden en het landschap mee hebben gevormd. Vincent en Eddy Bertin bijvoorbeeld. Toen hebben verschillende auteurs, zoals bijvoorbeeld Tais Teng, Mike Jansen en Paul van Leeuwenkamp verhalen geschreven in de stijl van deze overledenen, met erna een stukje over hun leven en schrijven.

Cover van Ganymedes 21

Bij Ganymedes heb je wel hulp?
Daar helpt Paul van Leeuwenkamp me met het beoordelen van de verhalen. We hebben een gezamenlijk spreadsheet dat we invullen met ons oordeel. Op zes of zeven verschillende punten geven we een rapportcijfer. Dat cijfer is een vertaling van tekstuele keuzes die we maken. “Dit is ongekend goed” krijgt bijvoorbeeld een 10 en “Ik heb nog nooit zoiets slecht gelezen” wordt 0.
De getallen van zeven punten worden met elkaar vermenigvuldigd, dan krijg je heel grote getallen voor een verhaal dat erg goed is en 0 als een van de zes of zeven factoren 0 is.
Daarna maken we een eerste selectie op basis van de punten en dan kijken we er nog eens met een loepje naar, want ja wij willen én jongens en meisjes, én verhalen over Mars én over gender, én van Vlamingen zowel als van Nederlanders, én griezelverhalen, noem maar op.
Ten dele wordt die score dus weer teniet gedaan, want het zijn niet per se de hoogst scorende verhalen, het is een staalkaart, een dwarsdoorsnede van wat we voorbij zien komen en we proberen dat zo eerlijk mogelijk te verdelen. Dan vallen er slachtoffers waarvan we denken: dat is wel een harstikke leuk verhaal, die bied ik dan de mogelijkheid om in het tijdschrift te publiceren. Dat vinden de meesten wel leuk.

Wat vind je zo fijn aan uitgeven?
Het is zoals de timmerman die vol trots zijn zelfgemaakte meubels inspecteert. Ik vind het leuk om door een zelfgemaakt boekje te bladeren, zo van: ‘Nou, dat ziet er nou weer goed uit!’ Meestal als het wordt afgeleverd en ik het uit het cellofaan haal en opensla, zie ik op de eerste pagina gelijk zeven typfouten staan, dus dat is dan weer minder, maar goed. (lacht)

Ik denk overigens dat ik een autistisch trekje heb, als je mij een A4’tje tekst geeft en ik kijk daarnaar, dan kan ik zonder een woord gelezen te hebben een cirkeltje zetten rond typ- en dt-fouten. Ik snap zelf niet hoe het werkt, het is bijna griezelig.
Inmiddels heb ik zoveel redactioneel werk gedaan dat ik ook de krant corrigeer, tot irritatie van mijn vrouw. Met rode pen haal ik dan een t weg die ten onrechte achter een d staat, daar kan ik geen weerstand aan bieden. Dat sluipt er toch in.

Op een bepaald moment heb je dan een stichting opgericht om je uitgaves in onder te brengen?
Die kwam helemaal in het begin al. Ik had natuurlijk voor driehonderd gulden die rammelende drukpers gekocht en ging in de leer bij een drukker, terwijl ik nog op school zat. En ik ging ook naar stripwinkels toe met mijn tijdschriftjes.
Iemand zei tegen mij: ‘Dat is toch wel link, je bestelt van alles, papier en inkt en offset-platen, daar kan je gedoe mee krijgen, je moet eigenlijk een rechtspersoon starten, zodat je buiten schot blijft als het fout loopt.’ Dus toen ben ik naar een notaris gegaan, in Amsterdam in het centrum van de stad. Ik heb gewoon bij de n van notaris in het telefoonboek gekeken en de bovenste gebeld.

Ik kwam bij een villa, ik denk dat die nu iets van tien miljoen waard zou zijn, met een grote tuin eromheen, achter het stedelijk museum.
Ik daar in mijn kapotte spijkerbroek naar binnen en ik werd in een wachtkamer gezet met zo’n grote staande antieke, Friese klok, die heel luid tikte. Die klok was denk ik net zo duur was als het huis wat ik nu bewoon. Ik dacht: mijn god, wat is dit?
En toen kwam ik bij die notaris en dat was notaris Slis-Stroom, die naderhand als eerste notaris sinds 1886 uit de broederschap der notarissen is gesodemieterd wegens fraude. Dat had ik weer, natuurlijk. Dus ik vertelde Slis-Stroom wat ik aan het doen was en dat vond ze best wel grappig en toen vroeg zij wat ik wilde: een vereniging of een stichting en legde ze me het verschil uit.
Bij een vereniging moest ik jaarlijks een ledenvergadering beleggen en de leden bepalen dan het beleid, bij een stichting kon ik alle touwtjes in handen nemen en als er rekeningen kwamen, dan moesten die betaald worden door de contribuanten van de stichting.
Nou, dat sprak me wel aan dus toen heeft ze er op mijn verzoek een stichting van gemaakt. Ik moest ook kunnen aantonen dat ik over kapitaal beschikte. Zij had wel gezegd dat ik wat geld moest meebrengen en dat had ik gedaan, ik had tien gulden op zak, dat was al mijn geld voor die week.
Op een bepaald moment vroeg ze: ‘Heb je fondsen?’
Ik: ‘fondsen?’
‘Nou, geld.’
‘O ja, ik heb wel wat meegenomen,’ en ik haalde het briefje van tien gulden tevoorschijn. (lacht)
‘Fondsen zijn aanwezig,’ noteerde zij.
Toen hebben we die akte getekend, ze had een prachtige handtekening die een heel A4’tje besloeg, en kreeg ik naderhand een vette rekening van haar toegestuurd. Met wat subsidie van de buren kon ik die gelukkig betalen. En een maand later werd ze opgepakt!

Had je op dat moment een idee van wat je met de stichting wilde bereiken?
(schudt het hoofd) Het was gewoon een mantel om een tijdschriftje uit te brengen. Ik geloof dat er in de akte iets staat over “het propageren van oorspronkelijk Nederlandstalige fantastische literatuur en kunst”. Die volzin had ik bedacht bij de notaris en die hebben we in de akte opgenomen.

En is dat doel door de jaren heen hetzelfde gebleven?
Dat wel. Ik heb in mijn jonge jaren ook voor het eerst een Fantasticon georganiseerd, de eerste was in mijn HTS, in de kantine, die mocht ik bij hoge uitzondering op zaterdag gebruiken, ik was toen bijna afgestudeerd.
Ik had brieven rondgestuurd, affiches opgehangen in Amsterdam en er kwamen heel veel mensen op af. Dat was heel gezellig maar ook ingewikkeld, want wist ik veel, ik deed ook maar wat.
Een paar jaar later organiseerde ik een tweede en dat werd een fiasco, want op dezelfde zaterdag was ook het boekenbal, dus er kwam geen hond. Toen hebben we de boel vroeger gesloten. De zaalverhuurder, want ik was een zaal gaan huren, was gelukkig zo aardig om maar een halve dag aan te rekenen.
Ik heb ook nog twee keer een nacht voor dichters georganiseerd in een kraakpand in Amsterdam, de Meynacht. Naar Karel Meyvis, want daar, in de straat met die naam woonde Julien Raasveld. Tussen haakjes: daarom heb ik het voorwoord van het tijdschrift Fantastische Vertellingen ook Meyvistisch Melodrama genoemd.

Poster van Fantasticon

En nu komt er binnenkort dus een derde Fantasticon?
Klopt, op 17 september aanstaande, hier in Nieuw-Vennep. Informatie is te vinden op www.fantasticon.nl. Geïnteresseerden komen daar in aanraking met allerlei mensen die fantastische initiatieven nemen. Zoals het NCSF, SF Terra, Fantasize en een aantal kleine uitgeverijen zoals Macc, Quasis en Celtica en selfpubbers en zo. Op de Fantasticon is ook de terdoopbestelling van het nieuwe Ganymedes-jaarboek en daarnaast wordt ook de Bemoste Beeld-prijs uitgereikt.

Kan je daar wat meer over vertellen, over die prijs?
De Bemoste Beeld-prijs is een prijs die met onregelmatige tussenpozen wordt uitgereikt aan oorspronkelijk Nederlandstalige auteurs of kunstenaars die significant hebben bijgedragen aan fantastische literatuur en kunst.
Hij is de eerste keer uitgereikt in 1990 en dat kwam zo: de verkoop van het boekje van Paul Harland begon wat terug te lopen. Op het moment dat ik zat in te binden en te smeren met boekbinderslijm, ergens in 1984 of zo, viel er een brief in de bus in Amsterdam Zuid, van de NBLC, de Nederlandse bibliotheek- en lectuurcentrale. Die bestelden 1.000 van die boekjes van Paul. Nou, ik had er maar 250 gedrukt, dus toen stond ik eerst een tijdje rond de keukentafel te springen en daarna heb ik extra oplage geregeld. Maar na verloop van tijd begon de verkoop toch terug te lopen en dacht ik: dat moet een boost hebben.

Donald Unger was één van de oudgedienden van het tijdschrift Fantastische Vertellingen en hij had een steen opgegraven bij het planten van een rozenhaag in zijn tuin, in de Van Ostadestraat in Amsterdam. Die steen leek wel een duiveltje, een gevelornament dat helemaal was overwoekerd met groene troep. Toen dacht ik: Hé, de Bemoste Beeld-prijs, die ga ik aan Paul geven. We hebben die prijs ingesteld en een persbericht rondgestuurd aan alle kranten, aan HP/De tijd en Vrij Nederland en weet ik veel wat.
Eén van die kranten, ik geloof dat het HP/De tijd was, nam een afbeelding van Pauls boekje op met een regel tekst erbij: de vermelding dat de Bemoste Beeldprijs zou worden uitgereikt. Zo zijn er best nog wel een aantal boekjes verkocht geraakt.
Paul heeft nadien altijd geweigerd om dat beeldje terug te geven, terwijl ik het alweer aan een volgende had beloofd. Toen werd hij vermoord en kwam het er helemaal niet meer van.

Uiteindelijk hebben we een faun opgeduikeld bij de Blokker hier in Hoofddorp en hebben we die een tijdje in gebruik gehad, maar toen zei Tais Teng: ‘Dat kan toch niet, je moet iets unieks hebben’ en toen heeft ie zelf een beeld uitgehouwen en dat is nu het huidige (loodzware) Bemoste Beeld.
Mike Jansen heeft nu aangeboden om een mal te maken van dat beeld, maar dan veel kleiner. Die mal wil hij met transparant hars gaan vullen en daar wil ie mos in allerlei kleurtjes instoppen.
Die beeldjes gaat hij, compleet met tekst erop, uitreiken aan alle voorbije winnaars van de Bemoste Beeld-prijs en ook aan de winnaar van dit jaar, die daarnaast natuurlijk ook het grote beeld tijdelijk krijgt uitgereikt.

Heb je tips voor auteurs die een verhaal naar Fantastische Vertellingen zouden willen insturen?
Laat je niet beperken, schrijf het verhaal dat je wilt schrijven, maar hou in de gaten dat je een verhaal schrijft met een begin, een midden en een eind. Een verhaal waar een zekere voortgang in zit ook. Dat klinkt vanzelfsprekend, maar soms krijg ik verhalen van veertig pagina’s waarvan ik denk: dat had op drie gemoeten en soms staat het einde aan het begin. Maar ook als je je daar niet aan houdt, kan het toch nog leuk zijn. Het is maar advies, weet je wel.
Op het web plaatsten we een pagina met praktische tips waar je naartoe kan surfen, daar vind je terug hoe ik graag wil dat je het verhaal inlevert. Gebruik bijvoorbeeld geen reeks tabulaties voor een nieuwe alinea, want die moet ik er met de hand één voor één weer uithalen. Daar word je helemaal gek van.

Is er een verschil in inzendvoorwaarden tussen Ganymedes en Fantastische Vertellingen?
Voor Ganymedes zijn we wat strenger, bij Fantastische Vertellingen heb je wat meer speling. De ultieme vrijheid is natuurlijk Tjonge, dat tijdschrift besluit sowieso zelf wanneer het verschijnt.

Staan jullie ook open voor illustraties?
Graag zelfs. We hebben natuurlijk een vaste kring van mensen van wie sommigen al sinds het begin materiaal aanleveren, maar we zijn altijd naarstig op zoek naar nieuw bloed.
Ik vind het een verrijking dat er tekeningen bij de verhalen staan. De meeste van onze illustratoren hebben ook een heel eigen stijl. Als ik bijvoorbeeld een tekening van Fred Hemmes zie, weet ik meteen dat ze van hem is. Bauke Muntz en Marcel Ozymantra of Gert-Jan van den Bemd, om maar een paar namen te noemen, idem.
Ik probeer de illustraties eerlijk te verdelen, ik heb soms een verhaal dat wat rommelig is van opbouw of wat sterke pieken en dalen kent, dat geef ik aan Marcel Ozymantra want ik weet dat hij daar als geen ander mee uit de voeten kan. Een verhaal met realiteitszin, met kindertjes op een schommel, dat geef ik aan Bauke Muntz want die kan mensen tekenen als geen ander.
En als er onverwacht haast bij is, kan ik altijd bij Gert-Jan van de Bemd terecht. Die maakt zulke mooie tekeningen en ook nog eens zo snel, dat is ongekend.

De illustraties passen dus altijd bij een verhaal, ze zijn niet losstaand?
Soms heb ik wel eens het omgekeerde. Peter Erhardt bijvoorbeeld stuurt mij tekeningen en zegt: ‘Dit heb ik gemaakt, kan je er wat mee?’ Die misbruik ik dan vaak in het voorwoord, dan pas ik het voorwoord of de stijl ervan aan aan de tekening. Of ik zet er hem gewoon los in en bedenk er zelf een titel bij.
Weet je wat ik ook nog leuk zou vinden? Een stripje. We hebben al twee keer een stripalbum uitgebracht, Fantastische Verbeeldingen, en ik zou graag nog een derde uitbrengen. Er zijn helaas maar weinig mensen die het zien zitten om een strip te maken waar ze niets voor betaald krijgen, dat is het moeilijke.
Het was destijds ook heel duur om de strips uit te brengen, want ik bracht ze volledig in kleur uit. Inmiddels kan het wat goedkoper, dus ik vind dat stilaan wel weer in zicht komen. Als er iemand zin heeft…

Heb je ook e-books of luisterboeken?
Nee, ik heb geen plannen in die richting, ik vind daar niks aan. Bij een podcast val ik vaak halverwege in slaap. En een e-book is handig voor op reis, maar verder heb ik veel liever een papieren boek. Dat digitale is me te vluchtig.

Wat vind je zo leuk aan het fantastische genre, dat je daar zoveel tijd en energie aan kan besteden?
Het gaat me niet zozeer om het genre, maar om de mensen die het beoefenen. Ik kom graag met mensen in aanraking die wat afwijken van de standaard. Laatst stond er nog een tekenaar in het NRC waar ik wel eens een tekening van gepubliceerd heb. Dat is leuk.
Maar voor de rest kan ik net zo genieten van literatuur, ik zit niet per se vast aan het fantastische genre. Zo lees ik nu bijvoorbeeld korte verhalen van Luigi Pirandello.
Daarnaast ben ik bezig met een promotietraject aan de universiteit als veranderkundige, over Erasmus, dus ik lees heel veel van hem momenteel, zijn correspondentie bijvoorbeeld.

Cover Fantastische Vertellingen nr. 10, juli 1981

Hoe heb je het fantastische landschap in Nederland door de jaren heen zien evolueren?
Pff, er is nauwelijks een landschap. Er zijn een paar kleine partijen die zich met man en macht proberen staande te houden.

Tegenwoordig bedoel je dan?
Eigenlijk is dat al een hele tijd zo. Ik heb in het verleden nog wel initiatieven of tijdschriftjes zien opkomen, maar vaak bloeden die na een paar maanden dood en diegene die een wat langer leven beschoren zijn, zoals bijvoorbeeld SF Terra en NCSF, zijn vaak verenigingen. Die brengen wel een hoop volk op de been, maar compromissen sluiten is moeilijk. Niet alleen in de Europese Unie maar ook bij dit soort clubs en dat staat me niet zo aan, dan lijkt het me wat te veel op een bedrijf.
Kijk, als ik op een kwade dag zeg ik stop ermee, dan gebeurt er niet zo heel veel, maar als iemand in zo’n vereniging stopt, dan komen er verkiezingen en moet er iemand anders worden aangesteld. Ik heb het liever wat losser, niet zo gedwongen, weet je wel.

Lag er in je jonge jaren meer fantasy en SF in de boekhandel dan nu?
Dat denk ik wel. Bruna bijvoorbeeld, met de FeH-reeks. Die boekjes kocht ik blindelings, ook al kende ik de schrijver niet. Ik wist gewoon: dat zit altijd goed.
Soms was het briljant, soms wat minder, maar altijd de moeite waard en dat was dan 2,50 tot 4,50 gulden, dat kon je nog wel opbrengen.
Maar nu liggen er allemaal paperbacks en meer literaire boeken en het is ook veel minder die vrijheid, blijheid van Eddy Bertin of Jaap Verduyn van de jaren 80 en 90.

Er werd ook wel vertaald werk uitgegeven toen, bij Meulenhoff. Die boeken waren vier keer zo dik en vijf keer zo duur, twee keer zoveel witruimte en een glimmende omslag met reliëf. Ik vroeg me dan af waarom ik voor dat soort opleukerij zoveel extra geld moest betalen.
Dat persoonlijke, dat ik zo belangrijk vind, had je toen bijvoorbeeld met iemand zoals Vincent van der Linden.
Maar tegenwoordig… zoals gezegd geef ik les op een hogeschool. Nou, daar wordt gewoon niet gelezen, niemand leest. Ze moeten verplicht studieboeken aankopen. En dat doen ze niet.
Als ze een toets inleveren, dan moet ik erg zoeken naar een zin waarin niet in elk woord een spelfout zit. Het is in- en intriest. Ik krijg ook het dringende advies om mijn vragen zo eenvoudig mogelijk te formuleren, anders snappen de studenten het niet, maar dat weiger ik vaak.
Het woord ‘beleid’ kennen ze bijvoorbeeld niet, ‘nochtans’, daar hebben ze nog nooit van gehoord. Dat zet me er alleen maar toe aan om die woorden juist wel te gebruiken, eerlijk gezegd.

Hoe komt dat? Ligt dat aan het niveau van het onderwijs?
Ja, dat is heel erg achteruitgegaan. Ze kunnen geen woord meer spellen en rekenen kunnen ze ook niet. Op hbo-niveau geef ik organisatiekunde, daar zit ook een stukje economie bij.
Als ik bijvoorbeeld vraag om uit een aankoopprijs van 121 euro de btw halen, dan komen ze daar niet uit. Ik heb er één gevonden die het goed had, dat is toch niet te geloven? Gewoon een eerstegraadsvergelijking en ze hebben echt geen idee hoe ze het moeten oplossen.
Zelfs in de krant, in het NRC, zie ik verkeerde samentrekkingen. Het wemelt ervan. Dan denk ik: waar is mijn rode pennetje? Zelfs in de kop staan geregeld d/t-fouten. Het is net kanker, het woekert steeds verder.
Ook het gebruik van anglicismen neemt overhand toe, ‘een beslissing maken’, ‘het meest goede’, dat soort dingen. De mensen raken de verbinding met hun eigen taal steeds meer kwijt en dat vind ik doodjammer.

Toekomstplannen? Wat zou je nog graag verwezenlijken?
Ik wacht even af hoe het uitdraait met de Fantasticon op 17 september, of er veel te veel of veel te weinig mensen komen.
Verder ben ik heel erg van het kleinschalige, er hoeft voor mij ook helemaal geen geld verdiend te worden, daarom is de Fantasticon ook gratis voor bezoekers en exposanten. Ik wil gewoon mensen samenbrengen, daar is het mij om te doen.
Dus daar zou ik wel wat mee willen, het is bijvoorbeeld een tijd geleden dat ik een documentaire heb gemaakt. En dat stripalbum waar ik het eerder over had.
Dat is wel genoeg voorlopig, de tijdschriften en andere publicaties van de stichting moeten ook nog doorgaan natuurlijk.

Waar kunnen mensen meer informatie vinden?
Stichting Fantastische Vertellingen
Ganymedes
Fantasticon

 

 

© 2020 – 2024 Fantasize & Isabelle Plomteux

You cannot copy content of this page