zaterdag, december 13

Fantasize jongerenschrijfwedstrijd Kom zoals je bent – derde plaats – leeftijdscategorie 21-25 jaar: Veren van Mara Montenero

Veren
Door Mara Montenero

Ik ben blij dat ik er vanochtend alsnog voor heb gekozen om mijn binder aan te doen. Als ik dan vandaag zal sterven, zal ik dat tenminste als mezelf doen.
De semi-tijger komt op me af met een snelheid die ik niet kan ontvluchten, zelfs niet wanneer mijn benen me wel zouden toestaan te bewegen. Terwijl het beest steeds dichterbij komt, beginnen de eerste donkere veren al te groeien op mijn borst, een reactie op mijn groeiende paniek. Niet het juiste moment. Als ik voor die kat er al uitzag als een snack, zal ik alleen maar sneller sterven als ik op een vogel lijk.
De enorme katachtige springt en zijn poten maken contact met mijn buik, waar scherpe nagels verstrikt raken in mijn shirt. Met een klap raakt mijn hoofd de stoep en voor even is alles wazig, dan zwart, dan komt de tijgerkop weer scherp in beeld. Zijn tanden glimmen slechts een paar centimeter van mijn gezicht vandaan. Terwijl het zwarte verendek zich steeds verder uitbreidt over mijn armen en benen maak ik me klaar voor een – hopelijk niet al te pijnlijke – dood.
‘Percutioïd!’
De kreet is afkomstig van een onbekende bron aan mijn rechterkant, en zodra het woord is uitsproken, wendt de tijger plotseling zijn kop af. Hoewel ik geen idee heb wat er nu eigenlijk net gebeurd is, grijp ik de kans om heel langzaam weg te kruipen gedurende de paar seconden waarin hij verward is, maar zijn    nagels zitten nog steeds vast in mijn kleding en de beweging trekt alleen maar zijn aandacht terug naar mij. Met een laag gegrom komen de tanden weer dichterbij, en uit mijn keel komt een piepend geluid dat ik hoop nooit meer te herhalen.
‘Confundere!’
Weerspiegeld in de donkere pupillen van de tijger zie ik mijn redder achter me staan. Ik weet niet wat voor spreuk het is die hij heeft gebruikt, maar het lijkt te werken: de tijger laat mij los en wijkt langzaam naar achter. Ik doe onmiddellijk een poging om op te staan nu het nog kan, maar mijn spieren laten mij in de steek en ik kom niet verder dan mezelf een klein stukje naar achteren schuiven.
De tovenaar grijpt me bij mijn arm, de veren negerend, en trekt me omhoog. ‘En nu rennen,’ zegt hij terwijl hij me vooruit duwt. De wereld draait voor mijn ogen, mijn hoofd voelt alsof het elk moment uit elkaar kan spatten en mijn voeten krijgen nauwelijks grip op het asfalt, maar we rennen.
We rennen totdat de tovenaar me een hoek om duwt, een steegje in, en ik laat me tegen een muur vallen. Voorzichtig voel ik aan de achterkant van mijn hoofd, waar een klein straaltje bloed zich in mijn haar verspreidt.
Mijn mysterieuze redder kijkt voorzichtig de hoek om, waarna hij zich met een diepe zucht tegen de andere muur plaatst. ‘De semi is ver genoeg weg, het zal ons niet vinden.’
Als antwoord kan ik alleen maar knikken.
We nemen beiden een moment om op adem te komen, terwijl de adrenaline langzaam wegebt uit mijn lichaam. Maar de veren blijven. Ik doe een poging om mijn armen te verstoppen achter mijn rug, maar ze al bijna zijn uitgegroeid tot volwaardige vleugels. Als de tovenaar ze ziet, zal ik in bijna net zoveel gevaar verkeren als net voor de muil van een semi-tijger. Als niet meer.
‘Wat deed je op straat terwijl er een semi-tijger rondloopt?’ snauwt de jongen. De plotselinge woede in zijn stem verbaast mij zo dat het even duurt om te beseffen dat hij het tegen mij heeft. ‘Weet je wel niet hoe gevaarlijk semi’s zijn?’
Als antwoord kijk ik hem slechts boos aan. Ik heb geen behoefte aan een preek, zeker niet van iemand die nauwelijks ouder lijkt te zijn dan ik, ook niet als hij net mijn leven heeft gered.
‘En dan al helemaal terwijl je er zo uitziet!’ gaat hij door, terwijl hij naar mij gebaart. ‘Wat ben je, een soort vogeljongen?’
‘Ik ben geen jongen!’ zeg ik automatisch, voordat ik bedenk dat dat niet het belangrijkste is op dit moment. ‘En ook geen vogel! Waarom zou je dat denken?’ Ik probeer nonchalant over te komen, maar ondertussen duw ik mijn armen – vleugels – zo ver naar achter dat mijn schouders er pijn van doen.

© Osanne Art

‘Goed dan, vogelmeisje. En dat denk ik vanwege dat.’ Wederom een gebaar in mijn richting, dit keer naar de duidelijk zichtbare veren die op mijn nek en schouders groeien.
‘Juist… ja, dat…’ stamel ik, dit keer zonder de moeite te nemen om het verkeerde gender te corrigeren. Voordat ik een goed excuus heb kunnen verzinnen, zie ik de plotselinge realisatie in zijn ogen.
‘Ben je ferae?’
Precies de vraag die ik vreesde, hoewel de gebruikelijke agressie die normaal met die opmerking gepaard gaat ontbreekt.
‘Um… N…nee, natuurlijk niet! Nou… een beetje. Misschien?’ De woorden stromen uit mijn mond voordat ik er goed over na kan denken. Uiteindelijk is mijn beste antwoord: ‘Alsof ik dat aan jou ga vertellen!’ en kijk ik hem uitdagend aan.
Hij staart verbaasd terug en begint dan opeens te lachen.
‘Weet je, ik heb net je leven gered, en daar heb ik nog geen dankjewel voor gehoord. Een beetje dankbaarheid is wel op zijn plaats, denk je niet?’
Hij heeft gelijk, maar zijn zelfingenomen houding staat me niet aan.
‘Sure, dankjewel voor het redden van mijn leven,’ mompel ik. Ik wil hem niet laten weten dat ik het echt meen.
‘Terra sta me bij, ik had de semi je moeten laten opeten,’ zucht hij.
Ik probeer een goede manier te vinden mezelf te verdedigen, maar alle zinnige gedachten laten me op dit moment in de steek. ‘Ik ben ook geen meisje, trouwens,’ zeg ik in plaats daarvan.
Hij kijkt me verward aan, maar op een andere manier dan de meeste mensen doen wanneer ik dat zeg. ‘Oké? Dus? Dat is niet echt van belang nu, denk je niet? We hebben andere dingen om ons druk over te maken.’
‘Het is van belang voor mij!’ werp ik tegen, hoewel ik weet dat hij gelijk heeft. Het is niet eens slim om zoveel over mezelf te vertellen aan deze tovenaar, maar ik blijf praten zonder erover na te denken. ‘Mijn naam is Skye, ik ben non-binair, wat betekent –’
‘Ik weet wat dat betekent,’ onderbreekt hij. ‘Nog steeds niet belangrijk nu. Ik ga je na vandaag toch niet weer zien.’
Wederom leunt hij de hoek om, en voordat ik iets kan tegenwerpen wenkt hij me dichterbij. ‘Kom op, we moeten hier weg voordat dat ding weer terug komt. Ik breng je wel naar huis.’
‘Wa- Nee! Ik kan heus wel zelf naar huis lopen!’ sputter ik tegen.
Hij werpt me een ongelovige blik toe. ‘Als je onderweg die semi weer tegenkomt, ben je kattenvoer. Zeker zo,’ zegt hij, nogmaals gebarend naar mijn veren. Ze zijn eindelijk gestopt met uitbreiden, maar zullen niet weg gaan zolang ik nog steeds in een gevaarlijke situatie verkeer. Wat hij niet beseft, is dat de situatie voor mij gevaarlijk zal zijn zolang hij in mijn buurt is.
‘Dus? Wat maakt het jou uit of ik veilig thuiskom? Ik ken je niet eens!’
Hij rolt met zijn ogen, maar steekt dan zijn hand naar me uit. ‘Noah, aangenaam,’ zegt hij, terwijl ik aarzelend zijn hand schud. ‘En dat heet empathie, iets wat jij nog wel kan leren. Kom op, we gaan.’
Hij loopt al weg, maar ik blijf achter in het steegje. Ik ga liever niet over straat als mijn veren zichtbaar zijn, maar ik heb niet veel keus. Er zijn heel wat mensen die onaardiger op mijn uiterlijk zullen reageren dan Noah. Voor een tovenaar die weet dat ik ferae ben, gedraagt hij zich uitzonderlijk vriendelijk.
Wanneer Noah merkt dat ik niet met hem mee loop, draait hij zich om en kijkt hij me vragend aan. Ik gebaar vaag met mijn armen/vleugels, niet verwachtend dat hij mijn probleem zal begrijpen, maar met een zucht komt hij terug. Hij trekt zijn jas uit en legt die over mijn schouders. Moeiteloos verdwijnt het merendeel van mijn veren onder de stof.
‘Zo beter?’ Er zit nog steeds een geïrriteerde ondertoon in zijn stem, maar ook iets wat klinkt als genegenheid. Dat is wat ik hoop dat het is, tenminste.
‘Dankjewel,’ mompel ik, dit keer zonder sarcasme. Hoewel ik weet dat ik hem niet zou moeten vertrouwen, kan ik me niet langer tegen hem verzetten.
Ik trek zijn jas iets strakker om me heen. Hij ruikt naar koffie en oude boeken.
‘Goed.’ Noah leidt me de straat in, nu gelukkig vrij van semi-tijgers, en ik ga vrijwillig met hem mee. ‘Waar gaan we heen?’

© Marcel van der Sleen

 

Over de auteur:
Mara Montenero (die/hen) is schrijver-in-wording en liefhebber van alles wat met boeken, verhalen, woorden, en letters te maken heeft. Als student met een druk schema en grootste toekomstplannen is die bezig hun plek te vinden in de literaire wereld. Aan de ene kant gaat hun voorkeur uit naar moderne Young Adult boeken, aan de andere kant naar Griekse en Latijnse literatuur van 2000+ jaar oud, wat die probeert te combineren in hun verhalen. Hun werk is een samenraapsel van poëzie en proza, een beetje fantasy, een beetje queer, een beetje persoonlijk, of alle drie tegelijk.

Over de illustrator:
Osanne Stierman is een kleurrijke illustrator en tekenstijlenkameleon, die veel werkt in fantasy-subgenre met een modern tintje. Hen werkt veel met verschillende materialen, en probeert zelfs in digitaal werk graag de traditionele roots te laten zien. Diens werk en onlinewinkel zijn te vinden via https://linktr.ee/osanneart waar alle links op een rijtje staan.

 

 

 

© 2020 – 2025 Fantasize, Mara Montenero & Osanne Stierman

You cannot copy content of this page